(draaide los, heeft en is losgedraaid),
I. (overg.)
1. wat gedraaid is uiteendoen: een touw losdraaien;
opendraaien, losmaken: de kraan van een vat losdraaien; een schroef losdraaien;
II. (onoverg.) door draaien losgaan: er is een schroef losgedraaid.