Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

los

betekenis & definitie

bn. en bw. (-ser, -t),

1. niet bevestigd, niet gebonden: de hond is los; ze liepen ongearmd, los naast elkaar; overall, alle touwen loslaten!; losse goederen, roerende goederen; en vast, roerend en onroerend; hij verkoopt alles wat en vast zit, alles zonder onderscheid; zij kamde haar losse vlechten; de grendel van de deur is los;
2. geen deel uitmakend van een geheel, afzonderlijk: een boek in losse afleveringen; losse centen, enkele centen (enz.), geen ronde som; niet in een omhulsel, onverpakt: dynamiet mag alleen in patronen, niet in losse massa worden vervoerd; losse melk, tegenover flessemelk;
3. niet stevig vastzittend of bevestigd: er is een schroef los; een losse tand, kies; haar hoest werd losser, het slijm kwam gemakkelijker mee; (gew.) er is een vijsje bij haar, ze is niet goed snik, heeft ze niet alle vijf (op een rijtje); losse steek, (bij het haken) steek die alleen aan de voorgaande en de volgende vastzit;
4. niet stijf of strak gespannen; met losse teugel, in volle vaart; (fig.) de losse teugel, weinig beteugelde vrijheid; (fig.) er is een losse band tussen de beide instituten; (van kleren) niet nauwsluitend: een jak; (van gewrichten) niet stijf, beweeglijk: vingeroefeningen bij de pianostudie dienen om de vingers los te maken; (fig.) op losse schroeven, onzeker;
5. niet dicht, niet aaneengesloten, niet compact: los brood; losse turf; losse tuinaarde; een weefsel, met ruimte tussen de draden;
6. enkel maar, niets dan: kruit, enkel kruit zonder projectiel; losse patronen; land, zonder bijbehorende boerenwoning;
7. buiten verband, op zichzelf staande: een losse aantekening; een losse inval; werk, dat niet tot de gewone vaste werkzaamheden behoort, dus slechts tijdelijk is; een los(se) werkman, die los werk verricht, in tijdelijke dienst; vrij van band: van Rome!;
8. (van geld) niet vastgezet; niet duurzaam belegd: rente van geld dat ik je geleend heb; losse schulden, niet door hypotheek gedekt;
9. (van gelijksoortige zaken) onsamenhangend: losse gedachten;
10. niet stijf, sierlijk, ongedwongen, vrij: een losse tred, losse gebaren; een losse houding; een losse zwier; een losse stijl, toon; ongegeneerd, nonchalant: een losse, nonchalante gang;
11. lichtvaardig, lichtzinnig: een los en grillig meisje; los van tong zijn, lichtvaardig spreken; babbelachtig zijn, hij is wel wat los in de mond, is niet keurig in zijn woorden; los overheen lopen; de gesprekken werden los van aard;

< >