Ned. schrijver en schilder, *13. 9.1855 Haarlem, †24.2.1930 Haarlem. Van Looy was aanvankelijk huisschilder; hij volgde tekenonderwijs op de avondschool, later aan de academie te Amsterdam.
Als schilder wordt hij gerekend tot de Amsterdamse School. De meeste schilderijen van Van Looy zijn figuurstukken, maar hij maakte tevens portretten en krijttekeningen. Zijn huis te Haarlem is ingericht als museum. Behalve als schilder is Van Looy bekend geworden als schrijver. In 1886 debuteerde hij in De Nieuwe Gids met prozaschetsen. Onder de Tachtigers is hij ongetwijfeld de meest evenwichtige figuur, maar zijn proza beweegt zich op niet steeds evenwichtige wijze tussen impressionistische fantasieën en realistische beschrijvingen van de Hollandse werkelijkheid. Werken: Proza (1889), Gekken (1892), Feesten (1903), De wonderlijke avonturen van Zebedeus (1910), Reizen (1913), Nieuwjaarsdag (1919), Bijlagen (2 dln. 1925), Nieuw Proza (1929); autobiografieën: Jaapje (1917), Jaap (1923); Jacob (1930); postuum: Gedichten (1932).
LITT. M.J.Brusse, J.v.Looy en zijn werk (193); M. Augusta Jacobs, J.v.Looy en zijn literair werk (1945; met bibl.).