Ned. wet van 12.2.1970, Stb. 69, houdende regels met betrekking tot de loonvorming (loonpolitiek). De Loonwet is niet van toepassing op personen die werkzaam zijn bij een publiekrechtelijk lichaam, in het onderwijs werken, een geestelijk ambt bekleden en de bij AMvB aan te wijzen categorieën.
Op grond van de Loonwet moeten de collectieve arbeidsovereenkomsten (cao) bij de minister of het loonbureau worden aangemeld. De minister kan op verzoek van de werkgevers- en werknemersorganisaties voor ten hoogste twee jaar een regeling vaststellen met dezelfde inhoud en rechtskracht als een C A O, na de Stichting van de Arbeid te hebben gehoord. Op verzoek van de Stichting, een werkgever, een werkgevers- of werknemersorganisatie kan de minister ook een regeling vaststellen met betrekking tot de arbeidsverhoudingen voor een door hem bij besluit aangewezen categorie werknemers. Voorts kan hij een loonstop afkondigen (loonpauze) als het belang van de nationale economie dit vereist, in samenhang met andere maatregelen. De duur van de loonstop kan variëren per categorie van arbeidsverhoudingen (maximaal een jaar). Verder kan hij, indien bijzondere redenen aanwezig zijn, bepalen dat de loonstop voor in een besluit aangewezen bedrijfstakken niet geldt.
De SER en de Stichting van de Arbeid moeten worden gehoord, tenzij omstandigheden hem tot onverwijlde toepassing van de maatregelen dwingen. In sommige gevallen kan de minister op verzoek ontheffing verlenen. De Loonwet werd ingesteld ter vervanging van art. 3 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945.
LITT. H.L.Bakels en L.Opheikens, Schets van het Nederlands arbeidsrecht (3e dr. 1976).