Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

loonfondstheorie

betekenis & definitie

v., in de economie een begrip ter verklaring van het loonniveau, aangehangen door economen uit de Klassieke School, o.a. J.S.Mill, volgens welke steeds binnen een volkshuishouding een gegeven bedrag beschikbaar zou zijn voor de totale loonbetalingen, het loonfonds, en de loonvoet afhankelijk zou zijn van het aantal arbeiders.

Volgens de loonfondstheorie is het loonfonds op de korte termijn, d.w.z. in een bepaalde produktieperiode, steeds een gegeven bedrag. Toename van het aantal arbeiders zou het loon drukken, afname zou het loon opvoeren, terwijl bij verhoging van de loonvoet slechts een geringer aantal arbeiders tewerkgesteld kan worden en derhalve werkloosheid optreedt. Op lange termijn kan het loonfonds toenemen dankzij de besparingen door de ondernemers-kapitalisten. Zich baserend op de bevolkingswet van T.R.Malthus, zou loonstijging boven het minimumlevensonderhoud de gezinsgrootte doen toenemen en na ca. 16 jaar het arbeidsaanbod doen aangroeien, waardoor het loon weer omlaag zou worden gedrukt, de zgn. ijzeren loonwet van D. Ricardo. De primitieve loonfondstheorie is wel gebruikt om bepaalde politieke conclusies te trekken; zo waren Engelse klassieke enonomen gekant tegen ondersteuning van armen, omdat dit volgens hen uit het gegeven loonfonds moest komen, zodat de arbeiders erop achteruit zouden gaan.

< >