[Fr.],
I. zn., o. (-kalen),
1. gebouw met betrekking tot het doel waarvoor het bestemd is, m.n. als vergaderplaats: het van een partij;
2. ruim vertrek, zaal, m.n. met betrekking tot het doel waarvoor het gebruikt wordt: de lokalen van een school, de vertrekken waar les wordt gegeven;
II. bn.,
1. plaatselijk: lokale toestanden; een blaadje; lokale winden, plaatselijk voorkomende luchtstromingen, die meestal een bijzondere naam dragen, zoals föhn, mistral; (telefoon) een gesprek; lokale kennis, bekendheid met de plaatselijke toestanden;
2. op een bepaalde plaats van het lichaam betrekking hebbend: die aandoening is van lokale aard; lokale verdoving.