[Gr., woord, gedachte, rede, getal, verhouding], m.,
1. (filosofie) o.a. orde, woord, rede;
2. (theologie) het Woord, Christus als vleesgeworden en scheppende gedachte van God.
Filosofie
In de filosofische systemen van de oudheid neemt de term logos een belangrijke plaats in. Zo treft men hem reeds aan bij Herakleitos, die logos lijkt te verstaan als een aan het kosmisch gebeuren ten grondslag liggend redelijk ordeningsbeginsel, dat in de tegenstellingen de harmonie tot stand brengt en bewaart. Bij Platoon vindt men logos vaak (in tegenstelling tot mythos) in de betekenis van een op redelijke argumenten gefundeerde redenering; binnen Platoons dialectiek wordt logos dan ook verstaan als het resultaat van de rationele analyse van een begrip, zodat hij zeer dicht bij het begrip definitie komt, in welke betekenis men logos vaak bij Aristoteles vindt. Deze gebruikt de term echter ook in de zin van mathematische verhouding of, vooral in de ethiek, van juist inzicht. De Stoa zagen, misschien in navolging van Herakleitos, logos als het goddelijke, actieve beginsel dat binnen de kosmos alle individuele wezens krachtens een rationeel proces tot stand brengt en dat als een rationele wetmatigheid (pronoia) in het kosmisch gebeuren werkzaam blijft; het duidelijkst zou deze zich manifesteren in de tot de jaren van verstand gekomen mens (14 jaar), die dan ook in zijn logos het vermogen bezit om het kosmisch gebeuren te doorzien en te begrijpen. In stoïsche teksten vindt men ook het onderscheid tussen de innerlijke logos (gedachte) en de uitgesproken logos (woord).
Begin 19e eeuw werd de logos tot centrale hoeksteen van het denken bij Hegel (zijn systeem wordt soms een panlogisme genoemd), waar de logos de absolute categorie is, die in zich alle categorieën verzamelt en zelfs, wegens de identiteit van zijn en denken, de gehele en enige werkelijkheid aanduidt. De logos (rede) wordt door fenomenologie en existentiële ontologie (M.Heidegger) gedefinieerd binnen een verbrede rationaliteit: zij zien in de logos meer dan alleen maar wetenschappelijke, objectiverende rede; inmiddels wordt in het concept van logos de eenheid van denken en spreken verwezenlijkt. Met dit begrip logos wordt meestal een vorm van dialectisch denken bedoeld die boven die van het verstandelijke denken van de (klassieke) logica uitgaat (dialectiek, logica). litt. W.Nestle, Vom Mythos zum Logos (1940); Stefanini, La nascita del logos in Eraclito (1951);M.Heidegger, Unterwegs zur Sprache (1959); A. Aall, Gesch. der Logosidee in der griech. Philosophie (herdr. 1968).
THEOLOGIE
Ook in de bijbel (m.n. de proloog van het evangelie naar Johannes) en in de oudchristelijke denkwereld wordt de term logos gebruikt, maar dan tegen de achtergrond van het scheppende woord van God uit de Hebreeuwse begrippenwereld (Ps.33,6; Jes.55,11) en betrokken op het vleesgeworden woord, de historische verschijning van Jezus. De christelijke theologen van de eerste eeuwen zagen in het begrip logos een mogelijkheid tot erkenning van waarheidsbezit bij vóóren buitenchristelijke denkers, al kostte het moeite de onpersoonlijk voorgestelde Griekse logos met de mensgeworden logos te verbinden.
LITT. H.Robbers, Antieke gedachten in het christ. denkleven (1959).