Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Lochem

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Gelderland, 128,10 km2 (diluviaal zand en beekafzettingen), 17500 inw., 59 % n.h., 8 % r.k., 5%geref., 4% overige, 24 % g. kerkg.

De gemeente omvat het stadje Lochem (sinds 1233 stad), de dorpen Laren, Barchem en Verwolde en enige buurtschappen. Het zuiden is heuvelachtig en bosrijk (bijna 20 % van het oppervlak). Van de ca. 100 km2 cultuurgrond is 82 % grasland, de rest bouwland. De beroepsbevolking is werkzaam in industrie en diensten. Lochem vervult een verzorgende functie voor een beperkte (agrarische) omgeving; door de ligging aan het Twenthe-Rijnkanaal ontwikkeling van overslagbedrijven en vestiging van industrieën (drukkerij, zuivelfabriek, houtnijverheid, bouwelementen, kabels). Raadhuis (1640), Ned.-hervormde kerk (hallenkerk, 15e eeuw), oude havezate De Kloeze met landhuis (1886).

Vanwege het natuurschoon (o.a. Paasberg, Lochemseberg, Grote Veld) is Lochem een drukbezocht toeristencentrum. Er zijn vele landgoederen. Bij Barchem bevindt zich het centrum van de Woodbrookers.

GESCHIEDENIS

Lochem ontstond op bezittingen van de graven van Zutphen, die daar een hof bezaten. Het kreeg in 1233 stadsrechten van graaf Otto II van Gelre en was sinds 1330 een belangrijke vestingstad aan de Berkel.

In 1615 werd de stad vrijwel geheel door brand verwoest. In 1730 werd Lochem ontmanteld.

LITT. G.Prop, De historie van een kleine landstad Lochem (1958); J.M.Somer, Lochem vroeger en nu (1971).

< >