v.(g. mv.), systematische bestudering van letterkundig werk met het doel tot wetenschappelijke uitspraken te komen.
Anders dan bij de litteratuurgeschiedenis, waar vooral gelet wordt op de historische samenhang en ontwikkeling van de litteratuur, valt bij de litteratuurwetenschap het accent op vragen die het wezen van de litteratuur, haar functioneren en haar verschijningsvormen betreffen. Zij poogt wetmatigheden hiervoor te ontdekken. Uiteraard zullen veel problemen waarmee de litteratuurgeschiedenis geconfronteerd wordt, vaak ook van wetenschappelijke aard zijn (b.v. principes van periodisering), zodat beide gebieden niet altijd gescheiden kunnen worden. Hoewel vele verschijnselen die de litteratuurwetenschap bestudeert, zich binnen één litteratuur kunnen voordoen, zijn er ook problemen van meer algemene aard, niet gebonden aan landsof taalgrenzen. In dit laatste geval spreekt men van algemene litteratuurwetenschap.
Binnen de litteratuurwetenschap kan men een eerste grove onderscheiding maken: de theorie van de litteratuur (in Nederland en België vaak aangeduid als theoretische litteratuurwetenschap), en de vergelijkende litteratuurwetenschap of het comparatisme. Ook hier lopen de grenzen tussen beide gebieden in elkaar over.
De theoretische litteratuurwetenschap probeert algemeen geldige principes of wetmatigheden te ontdekken ter verklaring van litteraire verschijnselen. Allereerst zal zij antwoord moeten geven op de vraag: wat is litteratuur? Zij zal de pretentie, wetenschap te zijn (iets waaraan door beoefenaars van natuurwetenschappen nogal eens getwijfeld wordt) met behulp van de wetenschapstheorie moeten zien waar te maken. Een belangrijk gebied is derhalve de systematische studie van de verschijningsvormen van de litteratuur. Hiertoe rekent men o.a. de genreleer, de poëtica, met als onderdeel de versleer en de prosodie, de stijlleer of stilistiek, en de tekstinterpretatie. Een andere benaderingswijze schenkt aandacht aan de plaats die de litteratuur in het geheel van kunsten en wetenschappen inneemt. Daarnaast kent de litteratuurwetenschap tal van deelgebieden: de litteraire kritiek, m.n. het onderzoek naar de normen die daarbij aangelegd kunnen worden, en de litteratuursociologie, die o.a. het functioneren van de litteratuur in de samenleving onderzoekt.
Van oudsher heeft men zich met het verschijnsel litteratuur beziggehouden. Vanaf de klassieke oudheid (Aristoteles) tot in de 18e eeuw stond het onderzoek naar de verschijningsvormen centraal. Hoofdelementen waren de retorica, de leer van het juiste schrijven (de latere stilistiek) en de poëtica (de latere genreleer). Daarnaast werd getheoretiseerd over het doel van de litteratuur.
Pas in de 19e eeuw ontwikkelde de litteratuurwetenschap zich tot een zelfstandige discipline. Belangrijke elementen waren toen bronnenonderzoek, tekstverklaring en verwerking van biografische gegevens. Deelgebieden als de litteratuursociologie ontwikkelden zich pas in de 20e eeuw. Omstreeks het midden van de 20e eeuw stond de tekstinterpretatie, waarbij men zich baseerde op de geschreven tekst zelf zonder gebruikmaking van externe gegevens, centraal. De laatste decennia is men de litteratuur gaan opvatten als linguïstisch verschijnsel en, nog abstracter, als een bepaald tekensysteem en maakt men in de litteratuurwetenschap gebruik van inzichten en begrippen uit de linguïstiek, resp. de semiotiek of tekenleer. De Konstanzer Schule in Duitsland belicht vooral de relatie tussen litteratuur en lezer de zgn. receptietheorie (in Nederland vaak aangeduid met de klakkeloos uit het Duits overgenomen term receptie-esthetica).
De vergelijkende litteratuurwetenschap, ook comparatisme genoemd, houdt zich vooral bezig met internationale samenhangen van de litteratuur en is daarbij in sterke mate aangewezen op litteratuurgeschiedenis.
In de 19e eeuw bestond het comparatisme hoofdzakelijk uit de studie van themas en motieven. Daarna vormden de invloedstudies een belangrijk onderdeel van het vak: men bestudeerde de relaties tussen verschillende litteraturen en/of afzonderlijke auteurs, het onthaal ervan in andere landen en de invloed die zij uitoefenden. Naast deze receptieen invloedstudies is een belangrijke taak van het comparatisme de verantwoorde, op nauwgezet stilistisch en vergelijkend onderzoek gebaseerde, bestudering en afbakening van litteraire perioden en stromingen.
LITT. O.Walzel, Gehalt und Gestalt im Kunstwerk des Dichters (1923); E.Staiger, Grundbegriffe der Poetik (1946); R.Wellek en A.Warren, Theory of literature (1949); M.Wehrli, Allgemeine Literaturwissenschaft (1951); C.F.P.Stutterheim, Problemen der literatuurwetenschap (1953); E.Staiger, Die Kunst der Interpretation (1955); J.C.Brandt Corstius, Introduction to the comparative study of literature (1967); H.R.Jauss, Literaturgeschichte als Provokation der Literaturwissenschaft (1967); F. C.Maatje, Literatuurwetenschap (1970; 4e dr. 1974); T.A.van Dijk, Moderne literatuurtheorie (1971).