m. (mv.), Cestoda, een klasse van dieren behorend tot de platwormen (fylum Plathelminthes).
Een volwassen lintworm bezit een kop (scolex), een hals en een groter of een kleiner aantal achter de hals gelegen leden (proglottiden). De scolex kan, afhankelijk van de soort, voorzien zijn van zuignappen (acetabula), zuiggroeven (bothria), bladvormige uitsteeksels (bothridia of phyllidia) en/of haken, waarmee de lintwormen zich vasthechten aan de darmvlokken van de gastheer (afb.). Direct achter de hals ligt de proliferatiezone, waar de nieuwe proglottiden gevormd worden. Het aantal proglottiden waaruit de lintwormen zijn opgebouwd, kan variëren van drie tot vele duizenden. Door de voortdurende nieuwvorming in de proliferatiezone komen de oudere proglottiden steeds verder van de scolex af te liggen.
Bij de lintwormen ontbreekt een darmkanaal; zij nemen voedsel op door diffusie door de huid heen. De ruimte in de proglottiden wordt voornamelijk ingenomen door de geslachtsorganen (ovarium en testis). In het algemeen zijn de testes het eerst rijp. Zij bestaan bij b.v. de ongewapende lintworm (Taenia saginata) uit een groot aantal testisblaasjes, waarin het sperma gevormd wordt. Het sperma komt via talrijke fijne kanaaltjes terecht in de zaadbuis (vas deferens), die op haar beurt weer uitkomt in een gespierd zakje, de cirrusbuidel. Door samentrekking hiervan kan het uiteinde van het vas deferens, dat eveneens gespierd is, en als penis dienst kan doen, uitgestulpt worden.
De eieren worden gevormd uit een gepaard ovarium. Beide ovaria komen via twee eileiders samen, en dit gemeenschappelijke kanaal verenigt zich met de vagina. Op deze plaats ontstaat een verwijding, het oötype, waarin tevens de achterin de proglottide gelegen dooierklier en talrijke kleines chaalklieren uitmonden. Uit het oötype ontspringt de uterus, waarin de bevruchte eieren worden opgeslagen. Deze uterus is bij de jonge dieren recht en onvertakt, bij het ouder worden, dus naarmate er meer eieren in zijn opgeslagen, gaat de uterus zich vertakken, met als gevolg dat tenslotte alle overige organen verdwijnen. In de bouw van de geslachtsorganen bestaan bij verschillende soorten grote verschillen, en de vorm van de rijpe uterus levert voor vele soorten een bruikbaar determinatiekenmerk op.
Voor de bevruchting van de eicellen komt het sperma het vrouwelijk geslachtsapparaat binnen via de vagina in een gemeenschappelijke ruimte. Het sperma verplaatst zich door de vagina naar het oötype waar zich de eieren bevinden, en waarin tevens dooiercellen uit de dooierklier via de dooiergang terecht zijn gekomen. Hier treedt meestal de bevruchting op, waarna om het bevruchte ei een laagje dooier komt te liggen. Hieromheen wordt de schaal gevormd. De bevruchting kan op verschillende manieren plaatsvinden. Zelfbevruchting van de afzonderlijke proglottiden komt het meeste voor, en wel doordat de penis in de vagina van dezelfde proglottide gebracht wordt, of doordat de spermatozoïden zelfstandig van de zaadbuis uit in de vagina kruipen.
Ook kunnen twee verschillende proglottiden van één dier elkaar bevruchten. Komen in één gastheer (b.v. de mens) diverse lintwormen tegelijkertijd voor, dan kunnen deze verschillende individuen elkaar bevruchten (zelden!).
Ontwikkeling van de ongewapende lintworm (Taenia saginata). De eerste ontwikkeling van de bevruchte eicel vindt gewoonlijk plaats in de uterus. Binnen een eischaal ontwikkelt zich het ei tot een bolvormig embryo dat voorzien is van drie paar haken, de oncosfeer. De rijpe proglottide, waarvan de uterus gevuld is met lintwormeieren (dus oncosferen met een schaal) laat los van de lintworm. Deze rijpe proglottiden zijn nog beweeglijk en in de darm kunnen zij al, doordat er scheurtjes ontstaan in de wand van de blind eindigende uterus-blindzakken, eieren gaan uitstoten. De nog beweeglijke proglottiden kruipen naar de anus van de gastheer toe.
Eenmaal buiten de gastheer gekomen worden de eieren in grote aantallen gelegd, door het vergaan van de proglottide. Een rijpe proglottide bevat ca. 80000 oncosferen, en per dag kunnen ca. negen rijpe proglottiden worden afgescheiden. Echter bij b. v. Diphyllobothrium latum, de brede lintworm, laten de rijpe proglottiden niet los; de uterus heeft bij deze soort een uitgang naar buiten, zodat alle eieren in de darm van de gastheer gelegd worden, slechts uitgewerkte proglottiden worden afgesnoerd.
Voor de verdere ontwikkeling van de oncosfeer is het nodig dat deze terecht komt in de darm van een rund (b.v. doordat het rund besmet voedsel eet). In de maag wordt de schaal om de oncosfeer opgelost en de oncosfeer komt in de dunne darm vrij. Hier dringt deze in de wand en komt zo terecht in de bloedcapillairen. Via het bloedvatenstelsel bereiken de oncosferen diverse organen, o.a. de spieren. Hier worden de drie paar haken afgeworpen en ontwikkelt de oncosfeer zich tot het volgende larvestadium, de blaasworm of cysticercus (afb.). Deze neemt veel vocht op en zwelt tot een blaasvormig individu, waarin een ingestulpte scolex wordt gevormd . De blaasworm kan vele maanden in het rund blijven leven. Wordt nu onvoldoende verhit vlees van een besmet rund door de mens gegeten, dan stulpt de scolex van de blaasworm zich naar buiten en begint proglottiden te vormen.
In hoofdzaak gaat genoemde ontwikkelingscyclus van de ongewapende lintworm voor vele soorten op. Een uitzondering vormt o.a. de cyclus van de brede lintworm. Hierbij moeten de eieren, omgeven door een eischaal met dekseltje, in het water terecht komen. In ca. twee weken ontwikkelt het embryo zich tot een met trilharen bedekte larve (coracidium). Deze verlaat via het geopende dekseltje de eischaal en zwemt vrij rond, maar moet binnen 12 uur worden opgegeten door een roeipootkreeftje. De trilharen worden afgeworpen en de larve wordt tot oncosfeer.
De oncosfeer verhuist naar de lichaamsholte van het kreeftje en groeit daar uit tot eenprocercoïde. Het kreeftje moet weer opgegeten worden door een zoetwatervis om een verdere ontwikkeling van de procercoïde mogelijk te maken. In de vis dringen de larven door de darmwand, nestelen zich in organen als lever en spier en worden hier tot plerocercoïde. De besmette vis kan op zijn beurt worden opgegeten door een roofvis; de plerocercoïde blijft dan bestaan en nestelt zich weer in lever en spieren, zodat een roofvis door het eten van vele besmette vissen zelf hevig geïnfecteerd kan zijn met plerocercoïden. Wordt nu vlees van een besmette vis rauw of onvoldoende verhit gegeten door mens, hond of kat, dan kunnen deze op hun beurt weer geïnfecteerd worden. De plerocercoïde groeit in deze eindgastheer uit tot volwassen worm.
Voorkomen en pathologische betekenis. In het algemeen komt de volwassen lintworm voor in de dunne darm van gewervelde dieren, maar ook wel in andere organen (lever, alvleesklier). De pathologische betekenis van de volwassen lintworm is zeer verschillend; sommige zijn onschadelijk, andere veroorzaken uiteenlopende schade door het vastzuigen aan de darmwand, het doordringen van de darmwand en door het afscheiden van excretieprodukten, die min of meer giftig kunnen zijn. Door het maken van bewegingen in de darm kunnen reflexen opgewekt worden. Lintwormen kunnen aan de gastheer veel voedsel onttrekken, vooral als een aantal individuen in de darm aanwezig is. Tegenwoordig kunnen zij door middel van wormafdrijvingsmiddelen gemakkelijk worden verdreven.
In vorm en plaats van voorkomen van de blaasworm kunnen grote verschillen voorkomen. De blaasworm van de ongewapende lintworm bezit altijd maar één scolex van 5-10 mm. De veelkoppige lintworm, Echinococcus granulosus (afb.), daarentegen bezit blaaswormen (o.a. bij de mens) die in staat zijn knoppen te vormen, waaruit nieuwe koppen (scolices) ontstaan. Door deze wijze van ongeslachtelijke voortplanting kunnen blazen (hydatiden) ontstaan van 15 cm diameter, met 2 l vocht en 2 mln. scolices. De moederblaas, die in de dunne darm vastzit, kan barsten, waardoor scolexblaasjes in buikholte, galgangen en bloedvaten terecht kunnen komen, die hier weer nieuwe blazen vormen. Via bloedvaten en galgangen kunnen zij tevens tal van organen, als hersenen en lever bereiken.
Bij het barsten van de blazen komt veel vocht vrij, dat op de gastheer giftig werkt, en bij grote hoeveelheden zelfs levensgevaarlijk kan zijn. De aanwezigheid van proglottiden of eieren in de faeces is het enige zekere teken dat in de darm een of meer lintwormen leven. Indien het niet lukt de scolex af te drijven, maar alleen een groot aantal proglottiden, dan zal de patiënt na enige tijd toch weer een lintworm meedragen, die door uitgroeien van de achtergebleven scolex is ontstaan.
Soorten. Voor de mens zijn van belang: de ongewapende, de gewapende, de brede en de veelkoppige lintworm.
1.De ongewapende lintworm, Taenia saginata, is gewoonlijk 5-10 m lang, kan veel langer worden (tot 26 m); 700-900 proglottiden, de scolex bezit vier zuignappen, maar geen hakenkrans. De uterus bezit 20—35 vertakkingen. Deze soort leeft uitsluitend in de dunne darm van de mens.
2.De gewapende lintworm, Taenia solium, 2-7 mlang, de scolex is voorzien van vier zuignappen en 22-28 haken; niet meer dan 900 proglottiden; de uterus heeft niet meer dan 7-10 blindzakken. Deze soort lijkt verder veel op de ongewapende lintworm; leeft uitsluitend in de dunne darm van de mens; meestal is de scolex in het voorste deel van de darm vastgehecht. Ook het omgekeerde kan voorkomen, waardoor rijpe proglottiden o.a. in de maag kunnen loslaten en daar eieren (oncosferen) afgeven, die tot blaasworm uitgroeien. Voornaamste tussengastheer is het varken, waar de blaasworm (Cysticercus cellulosae) vooral in de spieren voorkomt. Het eten van onvoldoende verhit besmet varkensvlees kan infectie ten gevolge hebben. Door strenge vleeskeuring is deze lintworm echter zeer zeldzaam geworden.
3. De brede lintworm, Diphyllobothrium latum (= Dibothriocephalus latus) leeft in het darmkanaal van mens, hond en kat; kan 10-12 m lang worden, met 3000—4000 proglottiden. De scolex bezit geen zuignappen, maar heeft twee zijdelingse zuiggroeven. De geslachtsopening ligt aan de buikzijde van de proglottide (afb.). Deze lintworm vindt men veel op plaatsen waar vis rauw gegeten wordt (in Nederland en België zeldzaam). De brede lintworm veroorzaakt in het algemeen geen ernstige stoornissen. Maatregelen ter voorkoming van infectie van de mens met schadelijke lintwormen zijn: vleeskeuring, riolering, goed verhitten van vlees, voorzichtigheid met honden, geen slachtafval ongekookt aan honden geven, taeniasis.
4.De veelkoppige lintworm, Echinococcusgranulosus, is de gevaarlijkste soort voor de mens. De lengte van de volwassen lintworm bedraagt slechts 5 mm, bestaande uit scolex en 3 of 4 proglottiden. De laatste is de grootste en hierin worden ook de eieren gevormd. Echinococcus.
Verder bestaat er nog een aantal lintwormen die vooral in huisdieren leven, maar die ook de mens als gastheer verdragen, b.v. de hondelintworm, Dipylidium caninum, tot 35 cm lang, met ten hoogste 120 proglottiden van een typisch model. Deze soort leeft in de dunne darm van honden en katten, ook wel bij de mens, vooral kinderen. Als tussengastheren fungeren de valse hondeluis (Trichodectes latus), die ook bij katten voorkomt, de hondevlo (Ctenocephalus canis) en de mensenvlo (Pulex irritans). De larven van deze dieren eten de eieren op, die door de hond door likken aan anus en haren over deze laatste verspreid worden. De zeer kleine blaasworm ontwikkelt zich in de lichaamsholte van de tussengastheer. Honden en katten infecteren zich weer door de vlooien of luizen stuk te bijten en door te slikken, de mens door zich door honden te laten likken, of doordat hij luizen of vlooien aan de vingers krijgt. Bij honden en katten is deze lintwormsoort algemeen.
Bij de hond komt verder nog voor Taenia serrata, die ca. 2 m lang kan worden. De blaasworm leeft in het buikvlies van hazen en konijnen. Zij worden geïnfecteerd door het eten van planten waarop eieren van de lintworm terecht zijn gekomen met de uitwerpselen van honden; de honden door het eten van besmette hazen en konijnen. Taenia marginata wordt ook ca. 2 m lang en heeft een blaasworm die zich bevindt in borsten buikholte van herkauwende huisdieren. Infectie op dezelfde wijze als bij Taenia serrata. Eindgastheer is ook hier weer de hond.
Multiceps multiceps komt als lintworm ook voor bij de hond. De blaasworm (Coenurus cerebralis) leeft in hersenen en ruggemerg van schapen en veroorzaakt de draaiziekte.
Bij runderen komen soorten voor van het geslacht Moniezia. De proglottiden hiervan zijn breder dan lang en voorzien van een dubbel stel geslachtsorganen en twee geslachtsopeningen. Bij het paard komt het geslacht Anoplocephala voor. Ook hiervan zijn de proglottiden veel breder dan lang. In Nederland en België komt Anoplocephala perfoliata (lengte tot 25 mm) veel voor. Deze soort leeft vooral in de blindedarm.