[Eng.], m. (-s), vijfregelig versje van grappige aard met het rijmschema aabba.
In een limerick zijn de derde en vierde regel korter dan de andere. Het eerste rijmwoord is meestal een plaatsnaam. De limerick is doorgaans burlesk, geestig in zijn woordspelingen en vrij gewaagd. De etymologie van de term is onbekend, al bestaat er een theorie dat het een Oudfranse dichtvorm zou zijn die door veteranen van de Negenjarige Oorlog ca.1700 naar de Ierse stad Limerick werd gebracht. De vroegste voorbeelden van limericks zijn te vinden in The history of sixteen wonderful women (1821) van J.Harris en Anecdotes and adventures of fifteen gentlemen (1822), vermoedelijk van R.S. Sharpe.
Edward Lear noemde het laatste werk als bron voor zijn Book of nonsense (1846), de eerste echte verzameling limericks. Lear’s limericks verschillen in zoverre van de huidige, dat zijn laatste regel steevast een simpele variatie op de eerste is. Tegenwoordig streeft men naar een volkomen andersluidende, liefst verrassende eindregel.
LITT. W.S.Baring-Gould, The lure of the limerick (1969); G.Legman, The limerick (1974); J.Harrowven, Limerick makers (2 dln. 1976).