Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Limburg, Ned. prov

betekenis & definitie

in het zuidoosten van het land, begrensd door de prov. Noord-Brabant en Gelderland en Duitsland en België, 2208,76 km2, 1 mln. inw.

Hoofdstad : Maastricht. Limburg omvat 110 gemeenten.FYSISCHE GESTELDHEID

Reliëf en afwatering. Limburg kan in twee delen worden gesplitst: het gebied ten noorden en het gebied ten zuiden van Sittard. In het noordelijk deel variëren de hoogten tot 70 m +NAP, in het zuidelijk deel tot 320 m + NAP (heuvelland). Vanaf de Vaalserberg (321 m, hoogste punt van Nederland), daalt het landschap geleidelijk naar het noorden af.

Het Zuidlimburgs Plateau ligt tussen de 100-200m. Enkele toppen zijn hoger, o.a. de Ubachsberg (216 m). Door lössafzetting zijn hoogteverschillen verminderd, waardoor het landschap een golvend karakter kreeg. In de ondergrond liggen lagen steenkool uit het Carboon. Bij de Heimansgroeve bij Epen komt het carboongesteente aan de oppervlakte. De carboonafzettingen dalen sterk in noordwestelijke richting (bij Sittard al ca. 1000m-NAP). Deze sterke helling hangt o.m. samen met de aanwezigheid van een aantal zuidoost—noordwest verlopende breuken, die de ondergrond van Limburg in een aantal schollen verdelen.

Ten noorden van Roermond zit het Carboon weer op een diepte van 500-700 m -nap. Tijdens het Krijt werden kalksteen en mergel (de grondstof voor o.a. de cementindustrie) gevormd, die in verschillende delen van Zuid-Limburg aan de oppervlakte komen. In het Tertiair werden mariene en continentale afzettingen gevormd: oligoceen zand (voor de ijzergieterijen), mioceen zand (voor de optische glasen kristalindustrie) en pliocene zanden en kleien. Tijdens het Pleistoceen vond de vorming van terrassen plaats. De dalen zijn door de Maas en haar zijrivieren (o.a. Geul, Geleen) ingesneden in een met grind bedekt terras (het hoogterras), dat de plateauoppervlakte vormt.

In het brede Maasdal en in het Geleendal ligt een middenterras. Een laagterras ontbreekt, omdat de Maas zich nog niet in haar dalbodem heeft ingegraven. Op de terrassen zijn dikke pakketten löss afgezet, soms tot 20 m dik. De grens tussen Zuid-Limburg en het vlakkere Noord-Limburg wordt gevormd door een zuidoost-noordwest lopende steile rand van Brunssum naar Sittard. Noord-Limburg is een accumulatiegebied van de Maas. Deze rivier stroomt in de Roerslenk met brede meanders in een tot 20 km brede strook laagterras (hier dus wel ontwikkeld).

In het westelijk deel van Noord-Limburg liggen enkele meters dikke dekzandlagen, die de oudere rivierafzettingen bedekken. Op dit dekzand heeft zich op de grens tussen Limburg en Noord-Brabant hoogveen ontwikkeld.

Limburg behoort geheel tot het stroomgebied van de Maas. Voor de bevaarbaarheid en het voorkómen van overstromingen is de Maas gekanaliseerd. Tussen Borgharen en Maasbracht, waar de Maas grensrivier is met België, ligt het Julianakanaal. Er zijn acht waterschappen, die de in Limburg gelegen delen van het stroomgebied van de Maas omvatten. BEVOLKING. Na 1900 heeft een stormachtige bevolkingsgroei plaatsgevonden door de ontwikkeling van de mijnindustrie (o.a. zeer grote immigratie van buitenlands mijnpersoneel) en een hoge natuurlijke bevolkingsaanwas (het sterftecijfer daalde ten opzichte van het geboortencijfer). De sterk afnemende groei na 1957 was het gevolg van een opvallende daling van het geboortenoverschot. Het verlies door migratie (vooral uit Zuid-Limburg)was groter dan de natuurlijke groei.

Na overheidsmaatregelen op het gebied van de werkgelegenheid is het vertrekoverschot gewijzigd in een licht vestigingsoverschot. De pendel naar Duitsland en België is groot. Limburg heeft een jonge bevolking: 8,7 % is 18 jaar of jonger. Van de bevolking is 91,5 % r.k., 2,5 % n. h., 0,5 % geref., 2,5 % overige en 3,0 % g. kerkg. Sinds 1974 bezit Maastricht een universiteit die met een medische en een algemene faculteit is gestart.

ECONOMIE

Algemeen. Zuid-Limburg heeft altijd goede mogelijkheden voor de werkgelegenheid gehad (vruchtbare bodem, steenkool, veel industrie); Noord-Limburg is altijd sterk agrarisch geweest.

In geheel Limburg is nu de dienstensector de belangrijkste bron van werkgelegenheid (50 %), gevolgd door de industrie, ambacht en bouwnijverheid (43 %), in de landen tuinbouw ca. 7 %. Binnen de prov. zijn grote regionale verschillen.

Landbouw. Het aantal agrarische bedrijven daalt. De minder aan de produktiegrond gebonden activiteiten als mesten en fokken, winnen terrein, evenals de tuinbouw (o.a. tomaten, champignons en asperges). Rond Maastricht worden groenten geteeld. Bij Gronsveld, Eysden en Weert teelt men m.n. kersen. De produktie van klein fruit (frambozen e.d.) neemt snel af.

Horst, Sevenum, Maasbree en Helden-Panningen hebben zich in de loop der jaren tot tuinbouwgebieden van betekenis ontwikkeld. Om de rentabiliteit van de meestal te kleine bedrijven te vergroten, zijn ruilverkavelingsprojecten uitgevoerd (Lollebeek, Everlose Beek bij Helden, Dubbroek bij Maasbree) of nog in uitvoering. De procedure rond Mergelland verloopt traag, mede door de bestemming van dit gebied tot landschapspark.

Mijnbouw en industrie. De industrie is vooral in Zuid-Limburg geconcentreerd, m.n. in de drie stadsgewesten Heerlen-Kerkrade, Sittard-Geleen en Maastricht. Een vierde concentratiegebied vormt zich in het stadsgewest Venlo-Roermond. In het overige, meer landelijke deel van de prov. is de industrie overwegend geconcentreerd in de grotere centra: vooral Weert en Venray met o.a. metaal en elektrotechnische nijverheid, chemie en papierindustrie, tricotage- en confectiebedrijven. De winning van steenkool veranderde de economische structuur van Zuid-Limburg van een geïsoleerd agrarisch gebied met een excentrisch gelegen hoofdstad in een sterk ontwikkelde oostelijke mijnstreek (particuliere mijnen) en westelijke mijnstreek (staatsmijnen). Rond 1960 moesten de mijnen worden gesloten, omdat de grondslag van de energievoorziening zich drastisch wijzigde.

De olie, de goedkope Amerikaanse steenkool en het Ned. aardgas veranderden Zuid-Limburg van een welvarend gebied in een herstructureringsgebied (tabel 1). Voor vervangende werkgelegenheid kwamen enige nieuwe industrieën: DAF, uitbreiding DSM te Beek, textielbedrijven, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, de AFCENT (Allied Forces in Central Europe), Eurocontrol Centre. De overgang naar een meer gedifferentieerd industrieel patroon verloopt erg moeizaam. In 1978-85 zal voor nog 60000 werknemers werkgelegenheid moeten worden geschapen.

Nu de schachtbouw in de prov. beëindigd is, is alleen de winning van een aantal delfstoffen in dagbouw overgebleven. Er vindt winning plaats van mergel (krijt), vooral te Maastricht voor de cementfabricage (concessie Sint-Pietersberg). De concessie van de ENCI loopt in 1991 af (de Sint-Pietersberg mag niet helemaal worden afgegraven uit landschappelijk-recreatieve overwegingen), zodat deze industrie nieuwe gebieden zoekt o.a. op het plateau van Margraten (430 ha). Verder is er de zand-, grind-, kleien zilverzandexploitatie op de Brunssumerheide (natuurschoongebied) en de zanden grindwinning in de uiterwaarden langs de Maas (vooral tussen Ohé en Laak en Roermond, verder o.a. bij Mook en Middelaar). Daarmee is Limburg de prov. die het rijkst is aan grondstoffen voor de bouwwereld.

Verkeer. De verkeersgeografische ligging van Limburg in West-Europa is zeer gunstig: nationaal gezien is de ligging van de prov. excentrisch, internationaal is het een verkeersplein tussen de Randstad, het Ruhrgebied en de Belg. grote steden, door de autosnelwegen via het verkeersplein Kerensheide en Bocholtz (de E9, de E39, de E3). Het spoorlijnennet in Limburg is bevredigend, behalve de aansluitingen met België en Duitsland. In de nu geheel gekanaliseerde Maas en in het Julianakanaal heeft Limburg een moderne vaarweg voor schepen tot 2000 t. De vaarwegen in westelijke richting zijn van beperkte betekenis. Het luchtverkeer beschikt over het vliegveld Zuid-Limburg bij Beek, dat steeds meer voor het internationale luchtverkeer wordt ingeschakeld.

Toerisme. Limburg bezit aantrekkelijke recreatiemogelijkheden. Vooral Zuid-Limburg heeft zich tot een van de belangrijkste toeristengebieden van Nederland ontwikkeld (vergezichten, grotten, voorjaarsbloei van de fruitbomen, de voor watersportrecreatie ingerichte grindgaten, de Brunssumerheide e.a.). In Midden-en Noord-Limburg liggen bos-en coulissenlandschappen aan weerszijden van de Maas tot Mook en in het westen bij Meyel het Peellandschap met het natuurreservaat De Groote Peel (670 ha). Zuidelijk Zuid-Limburg is aangewezen als nationaal landschapspark met het vakantiecentrum Valkenburg. Limburg is ook een prov. met veel folklore: optochten, processies, wereldmuziekconcoursen in Kerkrade (iedere vier jaar), carnavals-en schuttersfeesten. [F.M.G. Douven] ‘

LITT. K.Matthijs, Limburgs jaarkrans (1965); J. C.Vemer, Kastelen in het land van Middenen Noord-Limburg (1967); J.J.M.Timmers, Oude schoonheid in Limburg (1968); S.Overhof, ZuidLimburg, bronsgroen grensland (1972); H.J.H. Schurgers, Waar de brede stroom der Maas (1972); C.Genders, Langs de oude Limburgse kerken (1974); F.van Oldenburg-Ermke, Zo is Limburg (z. j.); F.van Leeuwen en F.Lahaye, Limburg in woord en beeld (z.j.).

GESCHIEDENIS

De oudste sporen van bewoners dateren uit het Paleolithicum, in Midden-Limburg van de Tjongeren de Ahrensburgercultuur (culturen van jagers en vissers resp. ca.10000 v.C. -8000 v.C. en ca.9000 v.C.). Uit het Neolithicum zijn vondsten gedaan van de lössboeren van de bandkeramische cultuur in Zuid-Limburg (ca.4000 v. C.). Uit deze periode werden ook vuursteenmijnen aangetroffen o.a. bij Rijkholt (ca.2000 v.C.), benevens vondsten van de standvoetbekercultuur (cultuur van nomadiserende herders ca.2000 v.C. -1700 v.C.) en van de klokbekercultuur (cultuur van waarschijnlijk kooplieden en ruilhandelaars na ca. 2000 v.C.). Uit de bronstijd is, behalve de wapenvondst van Overloon, in Limburg slechts weinig gevonden. Uit de periode rond 700 v.C. zijn op vele plaatsen urnenvelden aangetroffen en grafvondsten met voorwerpen en wapens van ijzer uit de Hallstattcultuur bij Baarlo (ca.600 v.C.).

Bij het begin van de christelijke jaartelling woonden in het noorden de Cugerni en de Baetasii en in het zuiden de Eburonen, later de Tungri. Limburg werd ca.15 v.C. veroverd door de Romeinse veldheer Nero Claudius Drusus. Stedelijk leven ontwikkelde zich o.a. te Trajectum (Maastricht) en te Coriovallum (Heerlen), terwijl op het platteland vele dorpen en hoeven ontstonden. In Zuid-Limburg vooral werden, blijkens opgravingen, de villae talrijk. Deze werden in het midden van de 3e eeuw verlaten bij het onveilig worden van het platteland. Reeds vrij vroeg vond het christendom ingang (midden 4e eeuw).

Na de volksverhuizing ging Limburg, waar de Franken zich vestigden, deel uitmaken van het Frankische Rijk. In de Merovingische tijd behoorde Limburg voor het grootste deel tot de pagus (= gouw) Mosariorum, die zich langs de Maas, stroomafwaarts van Luik, uitstrekte (Maasgouw). Tijdens de Karolingen lag hier de pagus Masau (Maasgouw), die vóór 870 verdeeld was in twee, en na 870 in vier graafschappen, die ca.950 behoorden aan Ansfried I, maar zich later gaandeweg splitsten in tal van heerlijkheden. Zuid-Limburg was ondertussen gaan behoren tot de Luikergouw, en kwam deels (Maastricht en omgeving) aan de bisschoppen van Luik. Kessel kwam in 1279 aan Gelre, Valkenburg en s-Hertogenrade, in 1364 aan Brabant, dat in 1288 het hertogdom Limburg en dus ook het daartoe behorende deel van het tegenwoordige Zuid-Limburg had gekregen. Wassenberg kwam aan Gulik, en Hoorn deels aan Gelre, deels aan Luik.

In de late middeleeuwen was o.a. in Maastricht de lakennijverheid van betekenis. Handel en verkeer concentreerden zich in Maastricht, Roermond en Venlo (welke laatste twee staatkundig tot Gelre behoorden) door hun ligging aan de Maas en de oost-westverbinding Rijnland-Brabant en Vlaanderen. Behalve laken werd o.a. leerwerk, kalk, mergel, leisteen en rogge geëxporteerd.

Na de vereniging van Gelre met de overige Ned. gewesten (1543), was Limburg grotendeels onderhorig aan de Habsburgers. Door de veldtocht van 1632 slaagde Frederik Hendrik erin Zuid-Limburg te veroveren. De veroverde gebieden gingen in 1648 als Staats-Limburg (de Landen van Overmaze: Dalhem. Valkenburg en ‘s-Hertogenrade) tot de Generaliteitslanden behoren. De grens werd in 1661 door overeenkomst met Spanje geregeld. Het noorden (Opper-Gelre) bleef aan Spanje.

In de omtrek van Maastricht hielden de Staten enige dorpen bezet (redemptiedorpen). In de 17e eeuw was belangrijk de export naar Zweden van kalmijn (zinkerts) voor de koperindustrie.

Na de Spaanse Successieoorlog werd Spaans Opper-Gelre bij de Vrede van Utrecht (1713) gedeeld tussen Pruisen en de Ned. Republiek: Roermond, Venlo en omgeving kwamen aan de Republiek, terwijl het tegenwoordige Noord-Limburg aan Pruisen bleef. In de tweede helft van de 18e eeuw werd Zuid-Limburg onveilig gemaakt door de bokkerijders. In 1785 werd Dalhem geruild tegen Oud-Valkenburg. In 1798 kwam het tegenwoordige Limburg aan Frankrijk en behoorde grotendeels tot het dep. van de Nedermaas en tot dat van de Roer. In 1815 werd Limburg als Ned. gebied opnieuw gevormd uit delen van het oude hertogdom Limburg en het Luiks gebied en uit Opper-Gelre.

In ruil voor het Waalse deel van het vorstendom Luxemburg behield Willem I na de afscheiding van België (1830) een deel van Limburg, dat hij aan Nederland overliet, zodat het gebied van deze prov. van Vaals tot Mook een aaneensluitend geheel vormde. Dit deel werd tevens als hertogdom Limburg lid van de Duitse Bond, met uitzondering van de uit de Republiek daterende vestingen Maastricht en Venlo. In 1866, bij het ontstaan van de Noord-Duitse Bond onder Pruisen, kwam Limburg buiten de Duitse Bond (-Limburgse Kwestie). De mijnbouw, die in Limburg zeer oud is (reeds in 1113 werden bij Kerkrade kolen gewonnen), kwam pas in de Eerste Wereldoorlog tot ontwikkeling. Na deze oorlog ontstonden er moeilijkheden met België, dat ontruiming door Nederland van Zuid-Limburg eiste. Zelfs liet de Belg. regering in Limburg propaganda maken voor aanhechting aan het moederland. De grote mogendheden wezen echter annexatie ten gunste van België af.

LITT. Jaarboek De Maasgouw v.h. Limburgs Geschiedk. en Oudheidk. Gen. (vanaf 1880); M.Kemp e.a., Limburg 1839-1939 (1941); M.Kemp, Gesch. van Limburg (1946); E.M.T.W.Nuyens, De staatkundige gesch. der prov. Limburg tot 1839 (1956); T.Vandebeeck en J.Grauwels, De Boerenkrijg in het Dep. van de Nedermaas (1961); E.C.Batta (red.), Limburgs verleden. Gesch. van Limburg tot 1815 (2 dln. 1960-67; herdr. 1976); R.van Dieteren en J.F.R.Philips (red.), Studies over de soc.-econ. gesch. van Limburg (1969); H. H.E .Wouters, Grensland en bruggehoofd (1970); W.Jappe Alberts,Gesch. van de beide Limburgen (2 dln. 1972-74); H.J.H.Schurgers, Waar de brede stroom der Maas ... (1972).

< >