(had lief, heeft lief gehad),
1. beminnen, liefde voelen voor: gij zult uw naaste als uzelf (Lev. 19, 18); een meisje liefhebben; (spr.) wie zijn kind liefheeft, kastijdt het (spaart de roede niet);
2. geven om, prijs stellen op: mensen die hun vak verstaan en liefhebben.