korstmossen, plantaardige vlechtwerken, die ten dele uit schimmeldraden (Ascomycetes; in de tropen ook Basidiomycetes), ten dele uit wiercellen (Chlorophyta) bestaan. Zij worden als een plant beschouwd, maar zijn eigenlijk twee in hoge mate op elkaar aangewezen, samenlevende planten.
De wieren kan men goed afzonderlijk kweken, de schimmelcomponent moeilijk en hij komt slechts tot sporevorming wanneer hij als deel van het korstmos leeft, dus in samenspel met het wier. De schimmel kan men beschouwen als parasiterend op het wier, dat in een soort slavernij verkeert: het geniet wel enig voordeel van de aanwezigheid van de schimmel, maar heeft veel meer nadeel.Lichenes leven vooral op (dood) hout of op rotsen, oude muren, boomschors, bladeren enz. Zij kunnen als pioniers groeiplaatsen betrekken die voor andere plantengroei onbruikbaar is. Door het samengaan van schimmel en wier ontstaan chemische verbindingen, die elk van de partners op eigen kracht niet kan voortbrengen (o.a. korstmoszuren) en die rotswandoppervlakken en zelfs glas aantasten.
Lichenes eisen zeer zuivere lucht. In de steden die door hun steenmassa’s een bij uitstek goede groeiplaats voor Lichenes konden zijn, treft men ze niet aan. Rondom industriecentra ontstaat een gebied waarin Lichenes sterven en verdwijnen: door dit verschijnsel op de voet te volgen heeft men een sprekend bewijs en een maatstaf gevonden voor de steeds verder voortschrijdende luchtvervuiling.
Het manna-korstmos, Lecanora esculenta, groeit op de bodem (Midden-Oosten, Afrika), kan laagsgewijs uitdrogen en wordt dan soms door de wind meegevoerd (manna-regen). Gyrophora esculenta wordt in Japan veel gegeten. De pH-indicator lakmoes wordt uit Lichenes bereid, evenals (in ZuidEuropa en het Midden-Oosten) orseille; beide plantaardige onschadelijke kleurstoffen worden in voedsel verwerkt. Rendiermos, Cladonia rangiferina, is het voornaamste wintervoedsel voor rendieren in het hoge noorden. Centraria, Parmelia, Usnea.
LITT. J.Poelt, Bestimmungsschlüssel europäischer Flechten (1969).