(lette, heeft gelet),
I. (overg.)
1. beletten, verhinderen: wat let mij dat te doen!;
2. deren, nadeel toebrengen;
II. (onoverg.)
3. acht geven: let er eens op of die zaak niet verkeerd uitpakt, ga het eens na; let wel, nota bene;
4. bijzondere aandacht schenken aan, toezicht houden op, waken voor: let op de kinderen; op de dubbeltjes letten, zuinig zijn; let op uw woorden!, wees voorzichtig met wat je zegt;
(gew.) toeven, blijven, zich ophouden.