o. (-ogen), gezichtsorgaan waarin een lens een beeld projecteert op een lichtgevoelige laag, dit in tegenstelling tot de gang van zaken in een facetoog. gezichtsorgaan.
Bij het lensoog in rusttoestand beeldt het optische systeem (hoornvlies + kamervocht + lens + glasachtig lichaam) ver verwijderde voorwerpen scherp af op het netvlies. Om voorwerpen op kleine afstand scherp af te beelden, moet het convergerend vermogen groter gemaakt worden. Bij het menselijk oog is hierin in de eerste plaats de lens betrokken (accommodatie), maar ook de kromming van het hoornvlies speelt een rol. Van de totale breekkracht van het optische systeem in rust (58 dioptrieën) is verreweg het grootste deel (42 dioptrieën) toe te schrijven aan het bolle grensvlak lucht-hoornvlies (plus kamervocht) en slechts 16 dioptrieën aan de ooglens.
Omdat bij waterbewonende gewervelden de lichtbreking aan het oogoppervlak veel kleiner is, moet de breekkracht door de ooglens alléén worden geleverd; vandaar de bolronde lens bij vissen. Accommodatie kan bij deze dieren dan ook niet door boller worden van de lens bereikt worden, maar komt tot stand door verplaatsing van de lens, dus door verandering van de afstand lens-netvlies.
Behalve bij de gewervelden komt een hoog ontwikkeld lensoog voor bij de inktvissen, die ook een bolronde lens hebben en waarbij de accommodatie eveneens geschiedt door verplaatsing van de lens, zij het door een geheel ander mechanisme.