o. (-ken), gebouw waarin legkippen worden gehuisvest.
Oude legkippenhokken hebben aan één zijde een mestbak, met daarboven de zitstokken en aan de andere kant een scharrelruimte met strooisel. Hier bevinden zich ook de voerbakken en langs de kant de legnesten. Een ander type legkippenhok is voor de helft van een roostervloer voorzien, waarboven een voerketting en drinkgoten. De andere helft is scharrelruimte. De mest wordt door de roosters getrapt. Tegenwoordig houdt men de legkippen op bedrijven van enige om vang in kooien.
Het legkippenhok is gevuld met batterijen; dat zijn één of meer rijen kooien al of niet boven elkaar. Afhankelijk van de opstelling van de kooien spreekt men van etagebatterijen (rijen kooien boven elkaar), trapbatterijen (rijen kooien trapsgewijs opgesteld) of compactbatterijen (tussenvorm tussen etage- en trapbatterijen). Langs de kooien loopt een overgoot, meestal met voerketting en een drinkgoot of in de kooien drinknippels. De bodem is schuin geplaatst. De eieren rollen daardoor buiten de kooien waar ze worden geraapt of door een transportband worden afgevoerd. De mest valt door de gaasbodem op een daaronder liggende band of metalen plaat met mechanische mestafvoer of in een zich onder de kooien bevindende mestruimte.