Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

legger

betekenis & definitie

m. (-s),

1. dier dat, m.n. kip die legt: die kippen zijn goede leggers;
2. iemand die legt, m.n. (bij papierfabricage) die de bladen van de vilten neemt en ze op elkaar legt;
3. pootaardappel, legpoter;
4. (drukkerij) de steunen waar de uiteinden van de inktrol op liggen;
5. balk waarop men een vloer legt;
6. (molenbouw) de op het doodbed rustende molensteen waarover de loper rondwentelt;
7. inhoudsmaat, m.n. voor wijn, brandewijn, azijn enz.: een arak, 582 1;
8. ijkmaat, standaardmaat;
9. (drukkerij) de bekleding (kartons, vilt, gummidoek) van het deel van de drukpers (degel, cilinder) dat de tegendruk uitoefent;
10. naam van sommige openbare registers: de van de gemeente A.; de van wegen en voetpaden, waarin wordt neergelegd welke wegen als openbaar moeten worden aangemerkt;
11. geschrift als grondslag om op voort te bouwen;
12. (diergeneeskunde) ontstoken slijmbeurs aan de buitenzijde van het spronggewricht (bij de hak), ontstaan door druk op het gewricht waarop het dier ligt (beengebrek).

< >