Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Leeuw, Aart van der

betekenis & definitie

Ned. letterkundige, *23.6. 1876 Hof van Delft, ♱17.4.1931 Voorburg. Van der Leeuw studeerde rechten te Amsterdam, werkte daarna o.m. bij een levensverzekeringsmaatschappij , tot hij zich in 1906 geheel aan de litteraire arbeid wijdde.

Hij behoorde tot de groep van De Beweging, hoewel vooral in zijn lyriek een romantische liefde voor de natuur de wijsgerige bezinning overstemt. Door zijn doofheid trok hij zich terug in een eigen verbeeldingswereld. De gaafste uitbeelding hiervan is de fijnzinnige roman Ik en mijn speelman. In De kleine Rudolf vindt de hoofdpersoon echter de moed om een groter deel van de maatschappelijke werkelijkheid te aanvaarden.

Werken: poëzie: Liederen en balladen(1911), Herscheppingen(1916), Opvluchten(1922), Het aardsche paradijs(1927); proza: Sint Veit en andere vertellingen(1911), Kinderland(1914), De mythe van een jeugd(1921), De gezegenden (1923), De reismakkers(1923), Vluchtige begroetingen(1925), De zwerftochten van Odysseus (1926), Ik en mijn speelman(1927), De kleine Rudolf(1930), De opdracht(1930), Verspreid proza (1932), Die van hun leven vertelden(1934), De zoon van den keizer en andere verhalen(1935). Uitgaven: Verz. gedichten(1950); Briefwisseling met P.N.v. Eyck(1973).

LITT. J.Hulsker, A.van der Leeuw (diss. 1946); F. W.van Heerikhuizen. De strijd van A.van der Leeuw (1951); J.Noë, A.van der Leeuw (1964).

< >