(liep leeg, heeft en is leeggelopen),
1. (van lichamen, ruimten enz.) door het wegvloeien van de inhoud ledig worden: het vat is leeggelopen; de stad is leeggelopen; (ook) hevige diarree hebben;
2. (van personen) zonder iets te verrichten rondlopen, zonder bezigheden zijn: hij heeft een heel jaar leeggelopen;
3. (germ.) onbenut blijven, meelopen zonder effect.