m. (-s), afstandmeter die berust op de toepassing van laserstralen.
Een laserafstandmeter is een elektromagnetische afstandmeter waarbij een laser als zender toegepast wordt (veelal met zichtbaar licht). De laserbundel is zeer goed monochromatisch; door toepassing van optische filters kan de in het eindpunt opgevangen laserbundel worden onderscheiden van aanwezige achtergrondstraling (b.v. omgevingslicht). De reeds kleine divergentie (spreiding) van de laserbundel kan met optische hulpmiddelen worden verkleind. De laserbundel kan in impulsvorm of continu gemoduleerd worden uitgezonden.
Voor het meten van de afstand aarde-maan wordt een robijnpulslaser toegepast die een golflengte uitzendt van 694,3 nm. De pulsduur bedraagt 3 x 10-9 s, het piekvermogen ca. 1,5 x 109 W. Deze laserbundel wordt gereflecteerd aan een zgn. retroreflector, die in het kader van het Apolloprogramma op de maan is geplaatst. Deze reflectoren zijn van zodanige constructie dat zij licht uit iedere richting weer in precies dezelfde richting terugkaatsen. Ondanks deze reflector op de maan wordt slechts een nietige fractie (ca. 10-19) van de uitgezonden laserenergie op de aarde terugontvangen. De afstand laser-reflector kan met een nauwkeurigheid van ca. 1,5 m worden bepaald. Een analoge toepassing is het meten van de afstand vanaf de aarde tot geodetische satellieten.
Militaire toepassingen van de laserafstandmeter maken veelal gebruik van een pulslaser die infrarood licht uitzendt. Afhankelijk van het optische zicht kunnen afstanden tot ca. 10 km met een nauwkeurigheid van ca. 10 m worden bepaald. Men maakt hier gebruik van door het doel gereflecteerde straling. De gehele apparatuur is een eenheid, opgesteld bij de waarnemer. De halfgeleiderlaser wordt gebruikt in een laser die o.a. gemonteerd wordt op een auto om de afstand tot zijn voorganger te meten of obstakels op de weg tijdig te signaleren. In de landmeetkunde gebruikt men in plaats van impulssystemen meestal continue signalen, die met een periodiek signaal gemoduleerd worden.
De draaggolf verandert b.v. met een frequentie van 30 x 106 Hz in intensiteit. Men meet nu het faseverschil tussen het ontvangen en het uitgezonden signaal en het aantal perioden tussen de momenten van uitzenden en ontvangst door de frequentie van het periodieke signaal te variëren. Uit deze gegevens kan de looptijd en daarmee de afstand worden berekend. Zo kunnen ‘s nachts afstanden tot ca. 80 km met een nauwkeurigheid van ca. 8 cm worden bepaald en overdag afstanden tot ca. 30 km. Hierbij wordt een retroreflector geplaatst in het eindpunt van de te meten afstand.