v./m. (-ken), type klok dat begin 17e eeuw in Engeland ontwikkeld, maar ook in Frankrijk en misschien in Vlaanderen gebouwd is.
De lantaarnklokken onderscheiden zich door een zeer specifiek uiterlijk. De kast van de klok is geheel van messing, evenals vele uurwerkdelen. Het uurwerk zelf is gebouwd tussen een gronden een zolderplaat, die ook de steunpunten geven voor de deuren, de achterplaat en de wijzerplaat (met losse cijfering). De pilaren, die gronden bovenplaat verbinden, vormen meteen de pootjes èn de pinakels waarin het kruis (met bel) is bevestigd. Dit kruis wordt op zijn beurt weer bekroond door een pinakel. Het uurwerk bestaat altijd uit gaand werk, slagwerk en soms wekkerwerk.
Het kan zijn uitgevoerd met een balans, een korte slinger in het uurwerk of een lange slinger achter het uurwerk. Het laatste duidt meestal op een 18e of 19e-eeuwse alteratie. Hoewel er enkele lantaarnklokken op consoles bekend zijn is de ophanging van de klok meestal uitgevoerd met een ijzeren boog, die in de bovenplaat is geklonken en sporen, die in de achterste pootjes zijn geschroefd. Sporen zijn ijzeren punten, die achterwaarts gericht in de muur prikken en daardoor de klok in horizontale positie houden. De mogelijkheid bestaat namelijk, dat door het slaan van de klok, of door het optrekken van het gewicht de positie van de klok een fractie gewijzigd wordt waardoor onregelmatigheden in de gang kunnen optreden. De laatste lantaarnklokken dateren uit eind 18e eeuw. De meeste Engelse lantaarnklokken zijn gesigneerd en/of gedateerd.