m. (-en), bestuurder, beheerder van een land, voor en namens de soeverein bij diens afwezigheid; stadhouder; in vm. Ned.-Indië wel gebruikt met betrekking tot de gouverneur-generaal.
In de Nederlanden werd sedert 1507 een landvoogd benoemd, die de regering voor het huis Habsburg waarnam, in de Noordelijke Nederlanden formeel tot de Akte van Verlatinghe (1581), in de Zuidelijke Nederlanden tot de Franse annexatie (1795).Een landvoogd draagt ook wel de titel van onderkoning of stadhouder.