v.,
1. het inrichten van een nieuw landschap;
2. de leer van het inrichten van nieuwe landschappen.
In Wageningen is sinds 1948 een studierichting tuinen landschapsarchitectuur ingesteld, waarin beide vakgebieden in nauwe samenhang worden gedoceerd. De belangrijkste onderwerpen die bestudeerd worden, zijn vegetatiekunde, bodemkunde, planologie, formatiekunde alsmede sociale wetenschappen. Ook op de Akademie van Bouwkunst te Amsterdam kan een opleiding in de landschapsarchitectuur gevolgd worden. In België bestaan gelijkaardige hogere instituten te Melle en te Vilvoorde. Vroeger was de landschapsarchitectuur sterk gericht op het aanbrengen van beplantingen, vooral bomen, op plaatsen waar dit toevallig mogelijk was. Vaak had dit de bedoeling lelijke gebouwen aan het oog te onttrekken.
De moderne landschapsarchitectuur tracht een landschap te vormen, waarin zowel de natuurlijke gegevens als de eisen, die de mens stelt op het gebied van landbouw, recreatie, industrie, verkeer enz., zo goed mogelijk tot hun recht komen. landschapsverzorging.
LITT. C.G.van Leeuwen en H.Doing Kraf, Landschap en beplanting in Nederland (1959), E.Neef, Die theoretischen Grundlagen der Landschaftslehre (1967).