v., het rondzwerven zonder middelen van bestaan.
In Nederland is landloperij als overtreding verboden volgens art. 432 vlg. WStr en strafbaar gesteld met hechtenis van ten hoogste 12 dagen, resp. drie maanden. Daarbij kan de landloper, als hij tot werken in staat is, worden veroordeeld tot plaatsing in een rijkswerkinrichting voor ten hoogste drie jaar. Zelfs kan de landloper, indien het belang van de openbare orde dat vordert, ter beschikking van de regering worden gesteld (art. 37 lid 3). De klassieke landloperij, waarbij men zich meer dan eens tegen de winter liet oppakken teneinde onderdak te hebben, komt praktisch niet meer voor.
In België is de wet van 27.11.1891 inzake landloperij en bedelarij gewijzigd door de wet van 6.8.1971, waarin voor landlopers hoger beroep mogelijk wordt gemaakt bij de correctionele rechtbank tegen internering krachtens vonnis van de politierechter. Deze nieuwe wet is bedoeld als tijdelijke voorziening, zolang niet het geheel nieuwe ontwerp van wet betreffende de maatschappelijk onaangepasten (ingediend per 17.6.1971) kracht van wet heeft gekregen; hierin wordt deze materie gemoderniseerd. Het een en ander is versneld door de uitspraak van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens in Straatsburg (van 18.6.1966), waarin de toen vigerende Belg. wetgeving in dezen in strijd werd geacht met art. 5 van de Europese Verklaring m.n. vanwege het ontbreken van een rechtsmiddel tegen internering.