[→Gr. lakkos, holte], o. (-en), een concordante intrusie in de vorm van een planconvexe lens of, als de aanvoerpijp van het magma wordt meegerekend, van een paddestoel.
(e) De koepelvormige opwelving van het dak van een lakkoliet is ontstaan tijdens de inpersing. Lakkolieten kunnen alleen ontstaan op geringe diepte en niet te dicht bij het aardoppervlak (ca. 1-3 km). Bij grotere diepte is de perskracht onvoldoende om het dak op te lichten en bij een onvoldoend dikke deklaag zal het dak doorbroken worden. De horizontale uitgestrektheid kan enige honderden kilometer bedragen, de dikte enige honderden meter. De opbouw is dikwijls gelaagd. Een stollende lakkoliet kan als magmahaard van een vulkaan fungeren.