[Gr., heer, gebieder], in het NT titel voor God en voor Christus. Sommigen (W.-→Bousset
e.a.) menen dat deze titel aan Christus voor het eerst gegeven is in de cultus van de hellenistische gemeente in Antiochië in Syrië. Maar hij komt ook al voor in de roep maranatha
(1 Kor.16,22), die waarschijnlijk uit de oudste Palestijnse gemeente afkomstig is. Bovendien wordt het woord soms ook gebruikt voor de aardse Jezus (Gal.1.19). LITT. F.Hahn, Christol. Hoheitstitel (1966).