v./m. (-s), (ook: gars, gors, schor), het begroeide deel van het land dat buiten de dijk langs de zeekust of langs de grote zeearmen ligt en dat met vloed niet meer onderloopt; m.n. in Groningen en Friesland.
(e) Buiten de dijk ontstaan aanwassen tegen de dijk aan die zeewaarts (vruchtbaar kleiachtig), of landwaarts hellen (onvruchtbaar zandig). De windrichting in Nederland (meestal zuidwest) bevordert de aanspoeling van slib in het noorden van Groningen en Friesland, terwijl de aanwonenden door het graven van geulen en opwerpen van dijkjes (slikvangers) de opslibbing bevorderen. Het land is bedekt met kweldergras (Puccinellia maritima). Op de rand van de kwelder groeit de zulte of zeeaster (Aster tripolium) 0,30-0,50 m boven hoogwater. Kweldergras wordt gehooid of als weide voor schapen gebruikt.