m. (-s),
1. (ook: coaster), vaartuig waarmee de kleine handelsvaart wordt uitgeoefend (e);
2. schipper van zo’n vaartuig.
(e) Ingevolge de Ned. wet worden als kustvaarder uitsluitend schepen korter dan 75 m aangemerkt. In andere landen beschouwt men ook grotere schepen (in België b.v. tot 4000 brt) nog als kustvaarder. Hoewel een aantal kustvaarders op vaste routes vaart en hierbij steeds bepaalde havens aandoet (lijndienstschepen) oefent het gros van de Ned. kustvaarders de ➝wilde vaart uit. Om de vaart op rivieren en kanalen met vaste oeververbindingen mogelijk te maken, zijn vele kustvaarders voorzien van een mast die kan worden gestreken en met een gemakkelijk wegneembaar of te verlagen stuurhuis. De meeste (in ieder geval alle Ned.) kustvaarders zijn motorvaartuigen. Om de kustvaarder een zo groot mogelijke ladingscapaciteit te geven, is de motorkamer in het achterschip ondergebracht.
Bij de, bij moderne kustvaarders toch betrekkelijk geringe, lengte van deze schepen (voor het merendeel minder dan 70 m), levert de plaatsing van machine, brug en accomodatie van de opvarenden in en op het achterschip het voordeel op, dat de ladingruimte toch voldoende groot is om ook lange stukken vracht (hout, spoorrails, betonen contructie-ijzer) mee te kunnen nemen. Ter vergemakkelijking van het laden en lossen zijn kustvaarders soms voorzien van twee grote luikopeningen. Overigens neemt de kustvaarder die de wilde vaart uitoefent elke soort droge lading mee, om het even of deze nu gestort en dus in bulk vervoerd moet worden dan wel uit stukgoed bestaat.
Toch is er ook in de kustvaart een zekere ontwikkeling naar specialisatie gaande. Onder de grotere kustvaarders zijn er, die (vrijwel) uitsluitend stukgoed meenemen en daarvoor ook zijn ingericht (b.v. bouw als schutdekschip) of als tankschip. Andere zijn speciaal ingericht voor het vervoer van snel of gemakkelijk bedervende lading (vlees, fruit, e.d.). Behalve de in hun romp gebouwde koelen vriescompartimenten bezitten deze vaartuigen op het tussen de bak en de brug gelegen dek een op gelijke wijze ingericht dekhuis, waardoor zij gemakkelijk van andere kustvaarders zijn te onderscheiden. Door haar ontstaan uit de kleine zeilvaart, de relatieve goedkoopte van haar schepen en de betrekkelijke lage exploitatiekosten is de kustvaart lange tijd een bedrijf geweest, waarbij het merendeel van de schepen in het bezit was van de eigen kapitein of van een kleine groep personen van wie één de gezagvoerder was. Door de sterk gestegen bouwen exploitatiekosten, m.n. van de personele lasten, is in Nederland het aantal kapitein-eigenaars sterk teruglopend. De vereniging De Groninger Eendracht, zetel Groningen, die de belangen van de tot haar toegetreden kustvaartreders en -rederijen behartigt, is de grootste organisatie op dit gebied in Nederland.
Volgens de Belg. wet is zowel vaargebied als tonnemaat bepalend voor een kustvaarder. Men onderscheidt: kustvaarders van <500 brt, 500—1250 brt, 1250—2500 brt en 2500—<4000 brt; en verder de kleine en de grote kustvaart. Onder de laatste wordt verstaan: de vaart in alle Europese wateren met inbegrip van de Middellandse Zee, de Bosporus en de Zwarte Zee, de zee langs de Noordwestkust van Afrika tot en met de evenaar en de vaart tot de Canarische Eilanden en tot de Kaapverdische Eilanden.