Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kust (grens land/zee)

betekenis & definitie

v./m. (-en),

1. zoom, rand van de vaste wal die door de zee bespoeld wordt, grens tussen land en zee (e): een hoge, lage, vlakke, rotsige —; (scheepvaart) een schone —, waar de zee behoorlijk diep is, zonder klippen; een vuile —, gevaarlijk door banken, klippen enz.; een ontwikkelde —, die talrijke insnijdingen vertoont; er zijn kapers op de —, (fig.) er zijn concurrenten, er zijn personen hier die hetzelfde beogen, verlangen, willen hebben (m.n. hetzelfde meisje); er zijn haaien op de —, er is gevaar bij; de — is veilig, er dreigt geen gevaar;
2. strook land langs de zee, kustland;
3. (metonymisch) land: vreemde kusten bezoeken.

(e) De kust ontleent haar vormen aan de invloed van de branding, getijstroom, oeverafslag enz.

Men kan de kust langs een gebergte indelen volgens de bouw van het achterland: lengtekust, kust evenwijdig met de strekking van een ketengebergte; dwarskust, kust die een hoek met de richting van het gebergte vormt. Terwijl de lengtekusten meestal over een grote afstand gesloten en arm aan havens zijn, zijn de dwarskusten uitstekend toegankelijk: de tussen de ketens gelegen laagten eindigen in inhammen van de zee. Behalve deze typen rotskust is er nog een vlakke aanslibbingskust. Deze is slecht toegankelijk, behalve waar riviermondingen een natuurlijke toegang tot het binnenland vormen. Naar het uiterlijk kan men onderscheiden steile kust en vlakke kust. Steile en vlakke kusten vallen echter niet samen met gebergteen aanslibbingskusten, ook in het laagland komen steile kusten voor (Rügen) en voor een gebergte kan zich een breed strand bevinden (b.v. ten westen van Nice).

Men verdeelt de kust ook wel in opheffingskust en dalingskust, waarbij het alleen aankomt op de relatieve beweging van de kust ten opzichte van het water. Branding, getij en stroming, ook deltavorming (➝delta) werken op dalingsen op opheffingskusten; een lange tijd ongestoord voortgaande ontwikkeling leidt in beide gevallen tot een vereffening van het verloop van de kustlijn, waarbij inhammen en uitstekende punten verdwijnen. Ook de verhouding van sedimentaanvoer en aantasting door de branding (abrasie) bepaalt het verschil tussen aanwaskusten en afslagkusten. Bij een eenvoudig type aanwaskust voor een laagvlakte, vormen zich onder invloed van kuststroom en branding op enige afstand van de oever één of meer strandwallen, waarachter een ondiepe lagune (zwin) overblijft die verlandt. Maar het is mogelijk, dat de branding de strandwal met eventuele duinen en de verlande lagune weer aanvreet. Een opheffingskust vertoont terrassen.

Dalingskusten zijn er door gekenmerkt dat het door erosie en denudatie boven zee gevormd reliëf door de zee overstroomd wordt; de mondingen der dalen worden tot bochten, de ruggen en ketens tot voorgebergten of eilanden. Men onderscheidt b.v. fjordkusten (➝fjord), riakusten (➝ria), kusten van het Dalmatische type, als een geheel stelsel van lengtedalen mede overstroomt is, limankusten (➝liman). Ook bij deze dalingskusten ontwikkelen zich zandbanken, stranden (gesloten) schoorwallen. Bij strandwallen (lido) heeft de materiaalbeweging m.n. plaats dwars op de kusten door de branding, bij schoorwallen langs de kusten door stromingen, achter uitstekende punten. Zo vormen zich afgesloten bochten (➝haf). De uitstekende punten worden door de branding aangetast en gladgeschaafd, totdat zij met de schoorwallen één lijn vormen (Italiaanse Riviera).

Aan vele kusten wisselen perioden van daling en van opheffing elkaar af. Zie afb.

LITT: C.A.M.Kings, Beaches and coasts (1959).

< >