Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kurk

betekenis & definitie

I. m./o.,

(stofn.), veerkrachtig, poreus weefsel dat zich afzet op de schors van de kurkeik en waarvan voorwerpen vervaardigd worden; in ruimere zin ook gebruikt voor het plantaardige weefsel dat aan de buitenzijde van vele plantedelen die secundaire diktegroei vertonen gevormd wordt (e); ook voor andere uit verkurkte cellen bestaande weefsels; (zegsw.) zo droog als —, zeer droog; II. v./m. (-en), stuk of voorwerp van plantaardig weefsel; een konisch gesneden stuk als sluiting van flessen of kruiken: doe de — er goed op; (zegsw.) we hebben nog meer onder de —, er is nog wat onder de —, er is nog voorraad van drank; naar de — smaken, van wijn gezegd die een onaangename bijsmaak heeft doordat de kurk is gaan rotten; (fig.) de — waarop iets drijft, datgene wat iets draaiende houdt, laat voortbestaan.

(e) Kurk is het weefsel dat verscheidene cellagen dik is en zich aan de buitenzijde van tak, stam en wortel bevindt. Bij het dikker worden van het orgaan neemt het de beschermende werking van de epidermis over. De celwanden, bestaande uit suberine, zijn niet-doorlatend voor water en onaantastbaar voor schimmels en bacteriën. De kurkcellen bevatten lucht zodat de kurklaag het onderliggende fellogeen en de schorslagen tevens beschut tegen te snelle temperatuurschommelingen. Hier en daar wordt de kurklaag onderbroken door ➝lenticellen, zodat een open verbinding van het inwendige van het orgaan met de buitenlucht blijft bestaan. Handelskurk is afkomstig van de kurkeik, Quercus suber, uit het westelijke Middellandse Zeegebied. De dikke platen kurk ontstaan niet spontaan, maar pas nadat de eerste oppervlakkig gevormde kurk is weggenomen en men door de wondvorming de boom heeft gedwongen tot het vormen van dieper gelegen nieuw fellogeen, dat dan zeer regelmatig dikke lagen kurk vormt. In deze kurk ziet men zowel grenzen van jaarringen als lenticellen in de vorm van met bruin poeder gevulde kanalen.

< >