m., 1. handel in voorwerpen van kunst (e);
2. winkel waar kunstvoorwerpen worden verkocht (e).
(e) In de middeleeuwen en de renaissance werkten de kunstenaars voornamelijk in opdracht van de Kerk en de vorstenhoven. Een vrije kunsthandel ontwikkelde zich het eerst in het renaissancistische Italië, waar de kunsthandelaar niet alleen voor levende kunstenaars bemiddelde, maar ook kunstvoorwerpen van niet meer in leven zijnde meesters verkocht. In Nederland ontwikkelde de kunsthandel zich uit de 16e-eeuwse weeken jaarmarkten. Zowel kunstenaars als kooplieden trachtten hier schilderijen aan de man te brengen. Van de enorme schilderijenproduktie in de 17e eeuw werd een deel via de kunsthandel verkocht aan particulieren, die voornamelijk tot de welvarende burgerij behoorden. In later tijd kregen kunsthandelaars steeds meer een voorhoedefunctie: velen hebben zich sterk ingezet voor het werk van avant-garde kunstenaars (impressionisten, kubisten).
De handel in contemporaine kunst probeert te bemiddelen tussen levende kunstenaars en publiek, o.a. door het organiseren van tentoonstellingen waar ook werk gekocht kan worden. In plaats van kunsthandel spreekt men hier van galerie. De toenemende belangstelling voor moderne kunst veroorzaakte een grote opbloei van deze handel, vooral na de Tweede Wereldoorlog. Galeriehouders pogen vaak nieuwe tendensen in de eigentijdse kunst te signaleren en talentvolle, jonge kunstenaars te ontdekken. De handel in oude meesters heeft een sterk internationaal karakter. Het aanbod is beperkt; het aantal werken neemt niet meer toe en veel ervan hangt in musea. Deze handel vereist kunsthistorische en vaktechnische deskundigheid.
LITT: D.H.Kahnweiler, Mes galeries et mes peintres (1961); H.Frank, Die das Neue nicht fürchten (1964); W.Bongard, Kunst und Kommerz (1967; Ned. verkorte editie: Is de moderne kunst corrupt?); G.Savage, The market in art (1969); L.Jeppson, Fabulous frauds (1970).