(kuierde, heeft en is gekuierd), (onoverg.) (gemeenz.)
1. op zijn gemak wandelen, lopen; vervolgens wandelen in het algemeen: ik ga een eindje —; voorts lopen, m.n. als tegenst. van rijden: de bus reed niet, dus ik moest het hele eind —; (fig.) iemand uit — sturen, hem beetnemen; ook hem gedaan geven; één van de vijf is uit — bij hem, hij is niet goed wijs, heeft zijn zinnen niet bij elkaar;
2. (fig.) op weg zijn, zich begeven, lopen: hij kuiert al aardig naar de tachtig, zal over enkele jaren tachtig jaar zijn.