Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

krul

betekenis & definitie

I. v./m. (-len), 1. voorwerp of deel ervan, of figuur, van sterk, gewoonlijk herhaaldelijk in dezelfde richting, omgebogen vorm, spiraal: wat een rare krullen zitten er in die stengel; hij heeft een — meer in zijn staart dan een gewoon mens, heeft enige zonderlinge hebbelijkheden, stelt zich een beetje aan;

2. herhaaldelijk, spiraalvormig gewonden haarlok, hetzij van nature zo groeiend of kunstmatig teweeggebracht: fijne, dichte krullen; krullen in het haar zetten; in het mv. zoveel als gekruld haar: kinderen met blonde krullen; zij schudde haar bruine krullen; ook als naam voor de vormen waarin wol door verscheidene bewerkingen wordt gebracht;
3. ster of herhaaldelijk omgebogen schaafspaan, schaveling, meestal in het mv. en als stofn., omgekromd afschaafsel van hout; (spr.) hij weert zich als een kat in de krullen;
4. min of meer spiraalvormig versiersel aan gebouwen, meubelen; rondgaande, losse of aan een letter verbonden pennetrek bij het schrijven: een sierlijke — onder zijn naam trekken; sierlijke wending (in stijl); (scheepsbouw) ombuiging van het galjoen; een soort gebak, een dunne reep van deeg die spiraalvormig is opgerold;
5. (fig.) kuur, nuk, gril: krullen in het hoofd hebben;
6. afkorting van krultabak;
7. (groene) —, urinoir;

II. m., 1. krulling, het krullen: er zit geen — in dat haar, het wil maar niet krullen; de — is eruit;

2. planteziekte waarbij het loof gaat krullen, o.a. bij aardappelen en prunussoorten.

< >