Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kruisbek

betekenis & definitie

v./m. (-ken), Loxia, vogelgeslacht uit de familie vinken, met gekruiste snavelhelften.

(e) De kruisbekken zijn met drie soorten vertegenwoordigd in de koude en gematigde streken van het noordelijk halfrond. Met de gekruiste snavelhelften halen zij zaden uit denne-, sparreen larikskegels. Volwassen mannetjes zijn fraai rood gekleurd. De (gewone) kruisbek (Loxia curvirostra) is de meest algemene en verspreide soort; hij komt voor in Eurazië (tot in Japan en op de Filippijnen), Noorden Midden-Amerika en Noord-Afrika. In Nederland en België is de kruisbek een invasiegast. De invasie vangt meestal aan in juni tot in de herfst en winter; soms blijven een aantal paartjes broeden.

De laatste jaren herbergt België (Ardennen) een kleine broedpopulatie. Deze soort voedt zich hoofdzakelijk met sparrezaden. Dit is in afwijking met de er veel op lijkende grote kruisbek (L. pityopsittacus), die zich in hoofdzaak met dennezaden voedt. Deze soort (Scandinavië en het westen van de USSR) is tot nu toe slechts enkele malen in Nederland en België vastgesteld. Ook de witbandkruisbek (L. leucoptera; taigazone van Eurazië en Noord-Amerika) is slechts enkele malen waargenomen. Hij voedt zich met larikszaden.

LITT: I.Newton, Finches (1972); D.NethersoleThompson, Pine crossbills (1975).

< >