m. (-en), samenvattende ben. voor kleine vissen uit de familie snotolven, gekenmerkt door
o.a. een ronde zuigschijf op de buik.
(e) Kringbuiken zijn gekenmerkt door een vrij logge, ronde, kikker-larveachtige bouw, bijzonder week vlees, een losliggende schubloze huid, en vooral door de cirkelvormige zuigschijf op de buik, die ontstaan is uit o.a. de buikvinnen, en waarmee zij zich aan stenen en rotsen kunnen vasthechten. Zij leven in koudere kustwateren, maar ook in de diepzee, voornamelijk van schaaldieren. Van de ruim 120 soorten komen er twee langs de Ned.-Belg. kust voor: de matig algemene slakdolf (Liparis liparis), vooral in de wierzone van Waddenzee en de Zeeuwse wateren, tot 18 cm lang, overlangs gestreept; en de kleine of Montagu’s slakdolf (Liparis montagui), zeer zeldzaam, effen bruinig, tot 9 cm lang.