een door een militair gepleegde inbreuk op de krijgstucht. In art. 2 van de Ned.
Wet op de Krijgstucht wordt onderscheid gemaakt tussen eigenlijke en oneigenlijke krijgstuchtelijke vergrijpen. Eerstgenoemde zijn alle niet in enige strafwet omschreven feiten, strijdig met enig →dienstbevel of dienstvoorschrift, of onbestaanbaar met de militaire tucht of orde. Laatstgenoemde zijn de strafbare feiten waarvan de militaire rechter kennis kan nemen, voor zover zij onbestaanbaar zijn met de militaire tucht of orde, doch tevens van zo lichte aard, dat de zaak buiten strafrechtelijke behandeling kan worden afgedaan. →militair tuchtrecht. In België werd het nieuw Tuchtreglement van de Krijgsmacht uitgevaardigd bij wet van 14.1.1975. Deze wet omvat de regelen van de militaire plichten, de personen op wie zij van toepassing is, de hiërarchie, en de plichten en rechten van de militairen. Het niet naleven van die bepalingen levert een krijgstuchtelijk vergrijp op, dat de toepassing van een der in de wet opgesomde →krijgstuchtelijke straffen tot gevolg kan hebben. Instanties belast met de vervolging of berechting van een militair kunnen hem in verband met de geringe ernst van het misdrijf naar zijn korpscommandant verwijzen, opdat deze de zaak krijgstuchtelijk afdoet.