Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

krap, nauw

betekenis & definitie

bn. en bw.,

1. nauw, nauwsluitend: die jas zit nogal -, die schoenen zijn mij te —; (scheepvaart)

water, nauwelijks diep genoeg om te kunnen varen; — in de wind zeilen, hoog aan de wind, met de wind bijna recht tegen;

2. — zitten, er bij zitten, te weinig geld hebben;
3. zonder speelruimte: — meten, net aan, niet te ruim, ternauwernood de maat geven; ternauwernood.

< >