Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

krankzinnigheid

betekenis & definitie

v.,

1. toestand van iemand die krankzinnig is (e);
2. onzinnigheid, uiterste dwaasheid.

(e) Het begrip krankzinnigheid heeft medisch geen enkele betekenis meer, maar is vervangen door psychisch of geestelijk gestoord. In juridische zin bestaat het echter nog, in Nederland gebaseerd op de Krankzinnigenwet van 27.4.1884, Stb. 96. Deze wet regelt het staatstoezicht op krankzinnigen, de oprichting van gestichten, het toezicht daarop, opname en ontslag van psychiatrische patiënten.

Het toezicht wordt uitgeoefend door de geneeskundige inspectie van de geestelijke volksgezondheid en strekt zich uit over de krankzinnigen die zich buiten de gestichten bevinden, tenzij zij thuis worden verpleegd. Een meldingsplicht bestaat voor een ieder die een krankzinnige verpleegt. Voor de oprichting van een gesticht is toestemming nodig van de Kroon. Deze kan bepalen dat inrichtingen, woningen of gedeelten van inrichtingen, ook al worden er meer dan twee patiënten verpleegd, niet als gesticht worden beschouwd. Hierdoor is het verschil tussen de open en gesloten afdeling ontstaan. Voor opname is een machtiging van de rechter vereist; deze kan zowel door de patiënt worden aangevraagd, als door bepaalde familieleden.

De officier van justitie kan de machtiging vorderen, waarvoor een krankzinnigverklaring nodig is. Voorts regelt de wet de →inbewaringstelling, d.i. spoedopname. De opgenomen patiënt is handelingsonbekwaam. De directeur-geneesheer van de inrichting kan ontslag verlenen, maar dit kan ook door de rechtbank worden bevolen. Op 22.4.1971 is bij de Tweede Kamer een ontwerp wet ter vervanging van de Krankzinnigenwet ingediend: Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen. Deze is nog steeds niet in behandeling genomen.

Erop vooruitlopend werd een gedeeltelijke wetswijziging van de bestaande wet aanvaard. Deze regeling had tot doel de rol van de rechter in verhouding tot die van de arts wat uitgebreider te maken. In de praktijk heeft deze wijziging nog weinig opgeleverd, aangezien veel rechters af zagen van de mogelijkheid de patiënt te horen.

In België wordt het ‘regime der krankzinnigen’ geregeld door verschillende wetten en besluiten (resp. van 18.6.1850, 28.12.1873, 1.6.1874 en 14.2.1893), waarin bovendien de verpleegvormen bepaald zijn ten opzichte van de vaststelling van de toestand der krankzinnigen met het oog op de sequestratie en verpleging ten huize. Niemand mag een krankzinnigengesticht openen of besturen zonder voorafgaande machtiging van de regering, en een krankzinnige mag slechts in de volgende gevallen opgenomen worden:

1. op schriftelijk verzoek tot opneming door de voogd van een geïnterdiceerde (→ontzetting) in overleg met de familieraad;
2. op verzoek van de gemeentelijke overheid van de woonplaats van een behoeftige krankzinnige; 3. krachtens een collocatiebesluit van het college van burgemeester en schepenen (of in geval van spoed van de burgemeester of schepen die hem vervangt onder voorbehoud van de beslissing van het college binnen zes dagen);
4. op verzoek van iedere belanghebbende, op voorwaarde dat het verzoek bekleed is met het visum van de burgemeester der gemeente waar de krankzinnige zich bevindt;
5. krachtens een besluit van de Bestendige Deputatie (of in geval van spoed, van de provinciale gouverneur, onder voorbehoud van latere bekrachtiging door de Bestendige Deputatie). Van de opneming van elke persoon in een krankzinnigengesticht dient de bestuurder ervan binnen 24 uur schriftelijk bericht te geven aan voorgeschreven instanties. Verlof of ontslag uit het gesticht geschiedt door de geneesheer van het gesticht of op bevel van de rechter.

Hoewel de handelingsbevoegdheid van een in een krankzinnigengesticht verzorgde waanzinnige onaangetast blijft, geeft art. 29 der wet van 18.6. 1850 de mogelijkheid een voorlopig bewindvoerder over zijn goederen door de rechtbank te doen benoemen; zoniet wordt dit bewind waargenomen door de bestuursof toezichtscommissie van het gesticht of door het centrum van maatschappelijk welzijn. Ingeval de dader van een misdaad of een wanbedrijf aan krankzinnigheid lijdt; →internering. Artt. 29 en 30 van de wet van 1.7.1964 regelen de aanwijzing en de machten van de voorlopige bewindvoerder over de goederen van de geïnterneerde.

LITT. A.M.Mooij, De Krankzinnigenwet van 1884 (1964); J.Matthijs, Eb en vloed omtrent de wet van 1.7.1964 (in: Rechtsgel. Weekbl., 1964—65).

< >