(krabde, heeft gekrabd),
1. (onoverg. en overg.) de vingers (resp. poten) met de nagels of een scherp voorwerp eenmaal of herhaaldelijk over iets heen halen, alleen om te krauwen: de kat krabt; die jongen heeft me gekrabd; zijn hoofd —; zich achter de oren een teken van twijfel, verlegenheid of teleurstelling; schrapen, afschrapen; (scheepsterm) van een anker: over de bodem slepen zonder te houden; (landbouw) onkruid uithalen, de bovengrond omwoelen;
2. door bewegingen met een scherp voorwerp herhaaldelijk op een genoemde plaats of in een bepaalde toestand brengen: de kat krabt de krullen van de trap; iemand de ogen uit het hoofd -.