o. (-ken), 1. zinkstuk tot afdekking van een hellende oever onder water (e); 2. rond hout in de asopening van een schepradmolen; 3. kraagsteen.
(e) Het kraagstuk wordt met een van zijn lange zijden aan de oever bevestigd, meestal gelijk met of iets beneden gewoon laag water en dan met ballast tot zinken gebracht. Kraagstukken onderscheiden zich van gewone zinkstukken, doordat zij meestal slechts twee lagen rijsvulling hebben, waarvan de onderste soms door een laag riet wordt vervangen. Zij hebben in het algemeen een lichte constructie.