m. (—en),
datgene wat voor iets betaald wordt of moet worden; thans alleen in het mv. behalve in verbindingen met ten en in enkele zegsw.: ieder droeg iets tot (of in) de kosten van het feest bij; het boek is de kosten van het binden niet waard; op geen kosten zien; de kosten bestrijden; dekken, dragen, op anderen verhalen; directe en indirecte, variabele en constante kosten; kosten van levensonderhoud, wat voor directe lichamelijke behoeften betaald moet worden; soms bepaalde onkosten, bijkomende uitgaven: na aftrek van de kosten blijft er zoveel over; er zijn weinig kosten aan verbonden; spr.: de — gaat voor de baat uit, om winst of voordeel te kunnen behalen, moet men eerst uitgaven doen; iemand op kosten jagen, hem noodzaken (ongewenste of onnodigde) uitgaven te doen; op kosten van ..., zó dat de genoemde het betaalt: de uitgave geschiedt op kosten van het genootschap; evenzo te mijnen, zijnen koste, ook oneig., ten nadele van; veel aan iets ten koste leggen, er veel geld voor uitgeven, (oneig.) er veel moeite aan besteden; (zegsw.) dat zijn maar kosten op het sterfhuis, nutteloze uitgaven; (recht) de kosten van het proces, alle uitgaven die daaraan verbonden zijn, t.w. belastingen, beloningen, salarissen en lonen: iemand veroordelen in de kosten (van het proces), bij het vonnis bepalen dat hij die moet betalen; ten koste van, veelal met de gedachte dat de genoemde prijs (eig. of fig.) met tegenzin betaald wordt: ten koste van grote opofferingen; het gaat ten koste van zijn gezondheid; ten koste van zijn leven, met opoffering daarvan; geestig zijn ten koste van iemand, zó dat de genoemde er belachelijk door wordt gemaakt; levensonderhoud, bestaan, ‘brood’: de — verdienen, winnen; aan de — komen, in zijn levensonderhoud voorzien, wat doet hij voor de —, hoe, met welk werk verdient hij zijn levensonderhoud?; zijn kost(je) is gekocht, hij heeft een verzekerd bestaan, is onder dak; (in engere zin) dagelijks verstrekte voeding, menage, ev. met inbegrip van inwoning: de — is er goed; ergens of bij iemand in de — zijn, er tegen betaling geregeld van eten en drinken voorzien worden; in de halve — zijn, er alleen ’s morgens en om 12 uur eten; volle of hele —, waarbij alle maaltijden verstrekt worden; — en inwoning, voeding en huisvesting: vrije —, waarvoor men niet hoeft te betalen; hij heeft de — voor het eten, behoeft zich voor zijn levensonderhoud niet bezorgd te maken; (spr.) bij Sint-Joris in de — zijn, ergens kosteloos eten of drinken; voedsel, wat men eet of te eten krijgt; m.n. beschouwd met betrekking tot smakelijkheid, voedingswaarde of geschiktheid en dus meestal met een bn.: eenvoudige, degelijke, voedzame, lichte, zware, slechte, slappe —; dat is geen — voor zieken; (oneig.) zijn ogen de — geven, goed opletten, alles met aandacht bekijken; (fig.) iets dat door de geest moet worden verwerkt, geestelijk voedsel: dat is geen — voor kinderen, dat behoren kinderen nog niet te lezen; dat is al oude —, al lang bekend, oude koek.