o. (mv.), verzamelnaam voor die bloemdieren (Anthozoa; fylum holtedieren) die een duidelijk skelet bezitten, en dan in het bijzonder voor de levende delen.
(e) Het skelet van de koraaldieren ontstaat door de activiteit van bepaalde cellen, veelal van de opperhuid die hetzij sclerieten vormen, hetzij een uitwendig skelet afscheiden. Bij de subklasse Octocorallia wordt het skelet steeds uit sclerieten, al dan niet in combinatie met een as van hoorn, opgebouwd; bij de Hexacorallia is er veelal een uit kalk opgebouwd uitwendig skelet. Bij de Anthozoa komt naast geslachtelijke voortplanting ook ongeslachtelijke voortplanting door middel van knopvorming veelvuldig voor. In de meeste gevallen blijven de knoppen aan het moederdier vastzitten, waardoor grote kolonies koraalstokken ontstaan, die een gemeenschappelijk skelet en een gemeenschappelijke lichaamsholte (coelenteron) vertonen. In dergelijke kolonies zijn of alle individuen gelijk, of er treedt een zekere differentiatie tussen de individuen op. Tot de koraaldieren rekent men o.a. de schorskoralen (orden Alcyonacea en Gorgonacea), de Scleractinia (Madreporaria) met een uitwendig kalkskelet en de doornkoralen (Antipatharia) met een gedoomd hoornskelet. De Milleporina en Stylasterina (samengevat als Hydrocorallia) hebben een kalkskelet dat uiterlijk sterk overeenkomt met dat van de koraaldieren.