m. (-en), vierhoek waarvan de hoekpunten op dezelfde cirkelomtrek liggen.
(e) Zijn a, b, c en d de opeenvolgende zijden van een koordenvierhoek (afb.) en duidt men het hoekpunt waar a en b samenkomen aan door (a,b) enz. en zijn verder e en ƒ de diagonalen, waarbij e de hoekpunten (a,b) en (c,d) verbindt en f de hoekpunten (a,d) en (fc,c), dan gelden de betrekkingen: ef = ac + bd (stelling van Ptolemaios) e/f = (ab + cd)/(ad + bc)
De oppervlakte van de koordenvierhoek is {(s a)(s b)(s c)(s d)} waarbij s = 1/2 (a + b + c + d).