1. blijspel;
2. toneelopvoering, toneel: de — begint om 8 uur; hij houdt niet van de —;
3. schouwburg: naar de gaan; de — bezoeken; (metonymisch) de bezoekers: de hele — lachte;
4. (fig.) (grappige) vertoning: het is een , een ware —, een grappige zaak of gebeurtenis; de menselijke —;
5. — spelen (ook aaneengeschreven), veinzen, valse, ijdele vertoning maken; dat is allemaal , veinzerij, aanstellerij.