1. mannelijk persoon die in dienstver band maaltijden bereidt: (spr.) het zijn niet allen koks, die lange messen dragen, het uiterlijk vertoon bewijst iemands geschiktheid nog niet; veel koks be derven de brij, het is niet goed naar te veel goede raad te handelen; honger is de beste —, als men hon ger heeft, eet men alles, smaakt alles goed; eten wat de (pot) schaft, van alles meeëten; (scheepsterm) zó van de naakt;
2. persoon die maaltijden klaarmaakt en uitzendt, aannemer van maaltijden: eten van de laten komen.