v./m. (en), 1. plank met verdiept aangebrachte figuren, koekvorm (e); 2. plank om koek op te snijden.
(e) De koekplank werd gebruikt voor het bakken van versierde speculaas en taaipoppen, soms ook van marsepein of ander snoepgoed, dat gemaakt wordt voor SintNicolaas. Behalve poppen waren er ook met andere voorstellingen, zoals schapen, die ren, molens en harten. De fraaiste dateren uit de 17e en 18e eeuw. Nog in de 19e eeuw waren er speciale houtsnijders, die hun aan de tijd (luchtballon, trein, mode) aangepaste koekplanken aan bakkers ver kochten. In de jaren zeventig van de 20e eeuw be gon men de koekplank als namaakantiek machi naal te vervaardigen.