v./m. (s), type vacuümme ter.
(e) De knudsenvacuümmeter berust op de zgn. radiometerkrachten. Aan een torsiedraad (1) zijn twee platen (2) opgehangen. Vóór de linker en achter de rechter plaat bevinden zich platen (3) die een wat hogere temperatuur hebben dan de wanden van het omringende vat. Op beide zijden van de pla ten 2 botsen voortdurend gasmoleculen, maar de moleculen die botsen op de zijden gericht naar de platen 3, zullen gemiddeld een wat groter impuls moment hebben, dan de moleculen die botsen op de van de platen 3 afgekeerde zijden. Als gevolg hiervan wordt op elk van de platen 2 een kracht uit geoefend, die afhangt van het aantal botsingen per seconde, dus van de druk. Hierdoor zal het systeem, dat door de beide platen gevormd wordt, gaan draaien in de richting van de pijlen.
Deze draaiende beweging wordt tegengegaan door de torsiedraad en er ontstaat een evenwichtstoestand, waarbij het systeem over een bepaalde hoek gedraaid is. De hoek waarover gedraaid is, is dus een maat voor de druk. De aflezing van deze hoek geschiedt op de zelfde manier als bij een spiegelgalvanometer met behulp van het spiegeltje 4. Het meetgebied van de ze meter strekt zich uit van 0,1 Pa—0,1 mPa (103— 106 mmHg).