Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

knolselderij

betekenis & definitie

m., groentesoort, nl. Apium gra veolens var. rapaceum, waarvan de dikke, knolvor mige wortels worden gegeten.

(e) Knolselderij wordt o.a. gebruikt als soepgroente. De teelt eist een vochthoudende, voedzame bodem met een goede structuur. Van origine waren IJssel monde en de Hoeksche Waard de belangrijkste teeltgebieden. Thans wordt in Nederland de teelt op grotere schaal beoefend. Zeeland, de Zuid-Hol landse eilanden en Noord-Brabant zijn de belang rijksteproduktiegebieden. Door toenemende mechanisatiemogelijkheden is de teelt voor een groot deel verplaatst naar de akkerbouwbedrijven.

Ook de bewaring zowel in lucht als mechanisch gekoel de bewaarruimten is gemoderniseerd. De eisen ge steld aan de knolselderij bestemd voor industriële verwerking zijn anders dan voor vers verbruik. De industrie vraagt kleinere knollen. Van belang is

o.a. ook de witheid van het vlees, de afwezigheid van inwendige holheid, de gladheid van de huid, het niet zwart koken en het bewaarvermogen.

In Nederland is de produktie gegroeid tot 39 mln. kg, afkomstig van een areaal van 1477 ha (1975). Het grootste deel van de produktie wordt geëxpor teerd naar WestDuitsland.

In België was in 1975 het teeltoppervlak 88,48 ha met een opbrengst van 5,2 mln. kg. De meest ver bouwde rassen zijn: Limburgse, Roem van Zwijndrecht, Bronskogel en Hild’s Neckarland.

< >