Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

knipwerk

betekenis & definitie

o., 1. werk dat uit knippen bestaat; 2. uitgeknipte voorstelling van papier als oude volks kunst (e); 3. het netjes volzetten en afsnijden van voegen bij het metselen.

(e) In vroeger tijd werd het knipwerk veel beoefend, zowel door mannen als door vrouwen. Tekeningen en schilderijen werden op deze manier gekopieerd, hoewel er ook knipwerk bestaat dat originele motie ven vertoont. Men sneed met de punt van een schaar of mes. Het knipwerk van het allerwitste papier werd tegen een achtergrond van zwart of blauw pa pier ingelijst. Van de Utrechtse Anna Maria van Schuurman (*1607, ♱1678) wordt in het museum te Franeker knipwerk bewaard. Een andere beroemde knipster was Janneke (Johanna) Koerten (*1650, ♱1715).

Zij sneed de portretten van de stadhouder koning Willem III, tsaar Peter de Grote en de keur vorst van Brandenburg. Haar werk werd verzameld in het beroemde Stamboek, dat enige folianten besloeg. Het oudste boek op dit gebied is Konstig en vermaakelijk Tijd Verdrijf der Hollandsche Jufferen (1686). In de 18e eeuw werd het knipwerk volkskunst, het werd vooral ter gelegenheid van ge boorten, verjaardagen en andere hoogtijdagen ver vaardigd. Ook beroepen en bedrijven, familiewa pens en heiligen werden uitgebeeld. Veel particuliere verzamelingen zijn verloren gegaan, maar in musea (Lakenhal te Leiden) is belangrijk werk bewaard (→silhouet).

In de 19e eeuw bereikte de knip kunst in Duitsland een grote hoogte. Bekende knip kunstenaars waren o.a. Paul Konewka (*1840, ♱1871), wiens humoristische werk in boekvorm werd uitgegeven, Wilhelm Müller (*1804, ♱1865) en Karl Fröhlich (*1821, ♱1898). In China, waar het knipwerk waarschijnlijk ontstaan is, wordt deze kunst nog altijd veel beoefend, evenals in Polen. Het Ned. Museum van Knipkunst werd in 1960 geopend en is sinds 1965 gevestigd te Westerbork. LITT: J.Sinninghe (in: Over volkskunst 2, 1949).

< >